Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 05-09-2022

Handwerk

betekenis & definitie

ambacht; das Handwerk grüßen, (van gezellen) bij zijn vakgenoten aanlopen (om ondersteuning); einem auf das Handwerk kommen, achter iem. streken komen; einem das Handwerk legen, een eind maken aan iemands praktijken; einem ins Handwerk pfuschen, in iemands vak beunbazen; op iemands terrein komen; neunerlei Handwerk, achtzehnterlei Unglück, twaalf ambachten en dertien ongelukken.

< >