Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Onweder

betekenis & definitie

Onweders zijn elektrische ontladingen tusschen wolken en aarde of tusschen wolken en wolken. De hierbij overspringende vonk noemt men bliksem of bliksemstraal; het geluid, dat de vonkontlading vergezelt, heet donder.

Een onweer eindigt gewoonlijk met hevigen regen en wordt meestal voorafgegaan door een zwoele, drukkende atmosfeer, waarin zich stapelwolken vormen. De bliksemstraal is dikwijls eenige kilometers lang, wordt bijna op het oogenblik van zijn ontstaan waargenomen en brengt de luchtdeeltjes in hevige beweging.

Zoo ontstaat de donder, dien men echter gewoonlijk eerst eenige seconden later hoort. Wijl nu het geluid een snelheid bezit van ongeveer 340 meter, zoo vindt men den afstand der onweersbui gemakkelijk door het aantal seconden, verloopen tusschen waarneming van bliksem en donder, te vermenigvuldigen met 340.

De duur van een bliksemstraal bedraagt dikwijls nog minder dan 1/2000 seconde. De eigenaardige reuk, dien men dikwijls na een onweer waarneemt, is het gevolg der vorming van ozoon (03) en salpeterigzuur (N2 03) in den dampkring.

Is het onweer zoo ver verwijderd, dat de donder niet meer gehoord kan worden, dan noemt men den bliksem weerlicht (Zach. 10 : 1). Is de bliksem ergens ingeslagen, dan heeft er in de nabijheid een verschuiving van elektriciteit plaats, die den naam draagt van terugslag en soms ook menschen en dieren kan dooden.

Welke kracht een bliksemstraal kan uitoefenenen, moge hieruit blijken, dat in 1809 een hooge muur, die 26000 kilogram woog, daardoor 3 meter verschoven werd. Om gebouwen tegen de gevolgen van het inslaan van den bliksem te beveiligen, plaatst men er dikwijls een bliksemafleider op, dat is een metalen stang met een hoog smeltpunt, die goed geleidend van onderen in verbinding staat met een metalen plaat, welke in den vochtigen grond is gegraven.

Ook maakt men thans veel gebruik van een over het gebouw gespannen metalen dradennet, dat met den grond verbonden wordt (kooibliksemafleider).

Beuken worden slechts zelden door den bliksem getroffen; dennen iets vaker; eiken en populieren het meest.

In woestijnen (Atacama, Sahara), komen zelden onweders voor; in Abessinië en in onze Oost zijn ze talrijk. Ons land heeft de meeste onweders in den zomer.

Onweders, vooral in den winter, waren in Palestina niet zeldzaam. Meermalen wordt dan ook in de Heilige Schrift van onweders en van bliksem en donder gesproken (2 Kon. 2:11; Job 38 : 1 ; Jes. 29 : 6; Matth. 16 : 3; Ps. 77 : 19).