Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Kerkorgel

betekenis & definitie

Muziekinstrument, dat dient tot begeleiding van het kerkgezang, en dat in volkomenheid, veelsoortigheid van geluiden en omvang alle andere muziekinstrumenten overtreft. De tonen worden voortgebracht door pijpen, waarin de wind geblazen wordt uit de windladen, waarop zij geplaatst zijn.

De wind in de windladen wordt door kanalen aangevoerd en daarheen gedreven door middel van blaasbalgen, die volgens een ouder systeem door het trappen op balken, volgens een nieuwere methode door middel van electrische kracht gevuld worden. Men heeft verder handklavieren of manualen en voetklavieren of pedalen, terwijl door de registers verschillende groepen pijpen, die te zamen één geheel van geluiden vormen — stemmen genaamd — in of buiten werking gesteld kunnen worden.Reeds in 757 wordt gewag gemaakt van een orgel, dat de Byzantijnsche keizer Constantijn aan den Frankischen koning Pepijn ten geschenke gaf, terwijl in de Munsterkerk te Aken reeds ten tijde van Karel den Grooten een orgel in gebruik was. Tot de XlVe eeuw bleven dit nog zeer onvolkomene instrumenten. Klein van omvang hadden ze oorspronkelijk hun plaats op het oxaal, maar nadat zij in grootte en omvang waren toegenomen, kregen ze hun plaats aan de Westzijde van den hoofdbeuk der kerk.

De oudst-bekende orgelmaker in Duitschland was een priester Nicolaas Faber; in Nederland was het ook een priester, Henric Bomert geheeten. Groningen bezit in dat deel van het orgel in de Martinikerk, dat van 1479 dagteekent, en dat door den bekenden Rudolf Agricola, die een bekwaam orgelmaker was, vervaardigd is, het oudste orgelwerk van Nederland.

Verschillende groote kerken in ons land bezitten twee orgels, o.a. de Oude en de Nieuwe Kerk te Amsterdam, de St. Laurenskerk te Alkmaar, de Oude Kerk te Delft, terwijl de Nieuwe Kerk te Delft er vroeger zelfs drie bezat en de St. Bavokerk te Haarlem er nog een drietal heeft.

Opmerkelijk is het, dat vele van de in de XVIIe eeuw hier te lande nieuw-gebouwde kerken heel lang op een orgel hebben moeten wachten. In de Westerkerk te Amsterdam heeft men meer dan 55 jaar lang zonder orgel gezongen. De Oosterkerk in de Hoofdstad is gebouwd in 1671 en kreeg eerst in 1817 een orgel. De Nieuwe Kerk in den Haag heeft 46 jaar, de ronde Luthersche Kerk en de Oude Luthersche Kerk, beide te Amsterdam, hebben achtereenvolgens 48 en 26 jaar op haar orgel moeten wachten om van kleinere plaatsen niet te spreken.

Men vindt in ons land vele groote en machtige kerkorgels, die zoowel als muziekinstrument als door uiterlijken vorm en versiering uitmunten.

Tot deze moeten o.a. gerekend worden het orgel in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, dat in de St. Laurenskerk te Rotterdam, dat in de St. Jacobskerk te ’s-Gravenhage en dat in de St. Michaelskerk te Zwolle. Het groote orgel in de St. Bavokerk te Haarlem, dat van 1735—1738 is gebouwd door Christiaan Muller uit Amsterdam, en dat toen 68 registers en 5000 pijpen bevatte, heeft langen tijd voor het grootste kerkorgel der wereld gegolden.

Thans wordt het in het buiten- en in binnenland door andere instrumenten overtroffen. Grooter dan al deze orgelwerken is het orgel in de Gereformeerde Zuiderkerk te Rotterdam ; het heeft 75 stemmen en 5415 pijpen en bovendien een z.g. echowerk, een inrichting van de nieuwste vinding, waarvan het geluid door een kanaal van gewapend beton wordt geleid naar een opening in de zoldering van de kerk. Evenals de groote orgels te Rotterdam, te Zwolle en te Kampen heeft het vier klavieren en een vrij pedaal.

Vele orgels bezitten kunstige, rijk-bewerkte en kostbare orgelkassen, waartoe men zich van de voornaamste kunstenaars bediende. De reeds genoemde orgels en vele andere, van welke in ’t bijzonder het orgel in de St. Janskerk te ’s-Hertogenbosch moet genoemd worden, zijn daarvan schitterende voorbeelden.

< >