Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Muziekinstrumenten

betekenis & definitie

zijn speeltuigen, waarop of waaruit muzikale klanken worden voortgebracht. Zij worden verdeeld in slag-, blaas-, en snaar-instrumenten, en deze laatste weer in tokkel- en strijkinstrumenten.

In den Bijbel komen al deze soorten voor. Bij Israël waren ze in gebruik, maar schier uitsluitend ter begeleiding van het lied, en dan vooral in den openbaren eeredienst, gelijk o.m. blijkt uit Psalm 150, waarin men de namen der meeste bijeen vindt.

De slaginstrumenten waren:

1. de pauken of handtrommels, Gen. 31 : 27,1 Sam. 10: 5,2 Sam. 6 : 5, Job. 21 : 12, Ps. 81 : 3, Jes. 5:12, Jerem. 31 : 4, een houten of metalen hoepel, waarover een vel gespannen werd, vooral door de vrouwen met de vingers geslagen ter begeleiding van den rijdans, Ex. 15 : 20, Richt. 11 : 34, 1 Sam. 18:6, Ps. 68 : 26;
2. de cymbaal, bestaande uit twee koperen bekkens, die tegen elkaar werden geslagen, 2 Sam. 6 : 5, 1 Kron. 13 : 8, 15 : 19, 16 : 5, 42, Ezra 3 : 10, Neh. 12 : 27; 3. de schellen, instrumenten, die geschud moeten worden om geluid te geven, een soort ratels, 2 Sam. 6 : 5.

Als blaasinstrumenten komen voor:

1. de herdersfluit, in onze vertaling orgel genoemd, Gen. 4:21, Job 21 : 12, 30:31, Ps. 150 :4, overeenkomende met de schalmei;
2. de fluit, van hout, hoorn of been;
3. de trompet,, Num. 10 : 1—10,31 :6, 2 Kon. 11 : 14, 12 : 13, 1 Kron. 15 : 24, 16:42, 2 Kron. 5 : 12, Hos. 5 : 8; 4. de bazuin, 2 Sam. 6 : 15, 1 Kron. 15 : 28, 2 Kron. 15: 14, Ps. 98 : 6.

Van de snaarinstrumenten zijn bekend:

1. de cither of harp, waarschijnlijk met de hand bespeeld, en niet, zooals later bij de Grieken, met een staafje, Gen. 31:27, 1 Sam. 10 : 5, 16 : 16, 23, 18 :10, 19 : 9, 2 Sam. 6 : 5, 1 Kon. 10 :12, 1 Kron. 13 : 8, 15 : 16, 16 : 5, 2 Kron. 5 : 12, 9 : 11, 20 : 28, 29 : 25, Neh. 12 : 27, Jes. 5: 12, 16: 11, 23 : 16, 24 : 8, 30 : 32, Ezech.26:13, Dan. 3:5, Amos 6 : 5, Job 21 : 12, 30 : 31, Psalm 33 : 2, 43 : 4, 49 : 5, 57 : 9, 71 : 22, 81 : 3, 92 ; 4, 98 : 5, 108 : 3, 137:2,149:3;
2. de luit (volgens de Staten-vertaling), een snaarinstrument, dat met beide handen werd bespeeld, 1 Sam. 10:5, 2 Sam. 6 : 5, 1 Kon. 10 : 12, 1 Kron. 13 : 8, 15 : 16, 16 : 5, 25 : 1, 2 Kron. 5 : 12, 20 28, 29 : 25, Neh. 12 : 27, Ps. 33 : 2, 57 : 9, 71 :22, 81 : 3, 92 : 4, 108 : 3, Amos 6 : 5, Jes. 5 : 12, 14 : 11, 22 : 24.