1. Volgorde van de kaarten die de leider kiest bij het aanspelen van een een kleur.
2. De theoretische juiste behandeling van een specifieke speelfiguur om daaruit het maximale aantal slagen te halen.
Voorbeeld:
Zuid moet beginnen met ♠H en met een kleintje vervolgen. Als west (opnieuw) een kleintje bijspeelt en oost de eerste keer met een kleintje heeft bekend, dient de in noord de 10 gelegd te worden.
Deze speelwijze is goed voor drie slagen als de schoppen drie-drie zitten of als west vrouw-boer-sec, vierde, vijfde of zesde heeft, of als oost vrouw of boer sec heeft (in dat geval dient in de tweede slag het aas gespeeld te worden als de mogelijkheid bestaat om later nog eens een kleine schoppen uit zuid naar de 10 te spelen). De totale kans op drie slagen komt uit op 56,5%.
