uitvreter
(1910) (inf.) profiteur; parasiet; klaploper. • Een anarchistische "uitvreter". (het Volk, 25/12/1910) • Den uitvreter, dien je in je bed vond liggen met zijn vuile schoenen, als je ”s avonds laat thuis kwam. Den uitvreter, die je sigaren oprookte, en van je tabak stopte en je steenkolen verstookte en je kasten nakeek en geld van j...