Wat is de betekenis van uitvreter?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

uitvreter

(1910) (inf.) profiteur; parasiet; klaploper. • Een anarchistische "uitvreter". (het Volk, 25/12/1910) • Den uitvreter, dien je in je bed vond liggen met zijn vuile schoenen, als je ”s avonds laat thuis kwam. Den uitvreter, die je sigaren oprookte, en van je tabak stopte en je steenkolen verstookte en je kasten nakeek en geld van j...

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitvreter

uitvreter - Zelfstandignaamwoord 1. iemand die uitvreet deze uitvreter leeft al maanden op mijn kosten Woordherkomst afgeleid van uitvreten met het achtervoegsel -er Synoniemen profiteur, parasiet, klaploper

2024-04-19
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

uitvreter

profiteur; parasiet; klaploper. Van Nescio verscheen in 1933 ‘De uitvreter’. Een anarchistische ‘uitvreter’. (Het Volk, 25/12/1910) Uitvreters van jouw soort maken me onwel. (Willem van Iependaal, Kluivenduikers Doedeldans, 1937)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitvreter

m. (-s), die uitvreet (3.): de uitvreter, die je sigaren oprookte, je steenkolen verstookte en je kasten nakeek (Nescio).