Pijpers
Pijper/piper was in de middeleeuwen de benaming voor een fluitspeler of meer in het algemeen een benaming voor een bespeler van (houten) blaasinstrumenten.
Leendert Brouwer (2017)
Pijper/piper was in de middeleeuwen de benaming voor een fluitspeler of meer in het algemeen een benaming voor een bespeler van (houten) blaasinstrumenten.
Veerman (1954)
zijn voor consumptiedoeleinden geteelde uien, die bloemstengels vormen en daarmede voor de consumptie minderwaardig zijn (vgl. Schieters bij bieten).
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
Pijpers - noemt men in de groenteteelt die uien, van welke het bovenste gedeelte, de hals, zich bij het rijpen niet goed sluit. Zulke uien hebben een veel geringere handelswaarde, omdat zij moeilijk bewaarbaar zijn, spoedig rotten en dus ook niet over groote afstanden kunnen worden verzonden. Het euvel wordt zeer veel waargenomen in regenachtige na...
J. Kramer (1908)
in ’t algem. fluitspelers. In de 14e eeuw werd de benaming reeds op allerlei speellieden toegepast. Toen in de steden de gilden ontstonden, vereenigden ook zij zich in een gild. In Nederl. ontstonden in de 14e eeuw ook dergelijke vereenigingen, die zich naar hun instrumenten P. en trompetters noemden.' Later werden z.g. stadspijpers aang...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: