kaskadee, kaskedie, kaskenade(s), kaskonade(s)
(19e eeuw) (< Fr. gasconnade) (Barg.) drukte; praatjes. • Klaas had een waterval wel eens cascade hooren noemen. Hij verstond echter kaskenade. En daar men nu van iemand, die vrij wat wind maakt, zegt: Hij maakt nog al wat kaskenade (dat is: gasconade), zoo paste Klaas dat windmakers woord op den waterval toe.] Hij maakt nog al wat kaskenad...