Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

huisgezin

betekenis & definitie

gezin.

gezin dat bestaat uit een of twee ouders die met hun kind of kinderen bij elkaar wonen; gezin.
In oneigenlijk gebruik ook in toepassing op dieren.

Voorbeelden:
Wie minder dan 30.000 frank heeft, wordt "arm" gekatalogeerd, tussen 30.000 en het gemiddelde zitten huisgezinnen die met armoede bedreigd worden.
De Standaard, 1995

Om de winter door te komen heeft een huisgezin drie ton hout of twee ton steenkool nodig.
De Standaard, 1996

Een verhuizing is meer dan met zorg inpakken, transporteren en uitpakken. Verhuizen is ook een emotionele aangelegenheid. Vooral voor de kinderen in een huisgezin, die hun vertrouwde woonomgeving en hun vriendjes en vriendinnetjes moeten achterlaten en angstig uitkijken naar de eerste dag op een nieuwe school.
http://www.hofman.nu/