Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

huisgenoot

betekenis & definitie

iemand in hetzelfde huis.

iemand met wie men hetzelfde huis deelt; iemand die in hetzelfde huis woont.

Voorbeelden:
Ze krijgt ook last van stank en tocht en laat haar man verklaren dat er 'koude lucht door middel van een stofzuiger door de plafonds heen' wordt geblazen, wat een welbekende opzet is 'om mensen uit hun huizen te plagen'. Want dat is het, menen ze, ze worden weggeplaagd door D., een huisgenoot van zekere geaardheid die in zekere betrekking staat tot R., een tweede huisgenoot.
NRC, 1995

Burgerlijke staat: de mantelzorger van een huisgenoot is: 50% gehuwd, 21% ongehuwd/gescheiden, 29% verweduwd.
http://www.mantelzorg.net/

Al doet de zachtmoedige Stockholmse communebewoner Göran anno 1975 nog zo hard zijn best om vrij en blij te glimlachen als zijn vriendin enthousiast vertelt over haar eerste echte orgasme, opgedaan bij een leninistisch-marxistische huisgenoot, op de wc kotst hij toch zijn jaloezie eruit.
Trouw, 2001