vormgevingsmethode die voornamelijk voor grotere keramische voorwerpen, zoals beelden, wordt toegepast. Het procédé werd voor porselein al omstr. 1720 gebruikt, voor aardewerk vanaf ca. 1800.
De werkwijze is als volgt : de gipsen gietvorm wordt tot de rand toe met slip gevuld; het poreuze gips onttrekt water aan de kleipap waardoor deze zich in een laagje aan de wand van de vorm afzet. De laag wordt dikker naarmate de klei langer in de vorm blijft staan. Wanneer de gewenste dikte is verkregen, wordt het teveel aan vloeibare klei uit de vorm gegoten. Het achtergebleven laagje kan nu verder drogen en laat ten slotte door krimping van de wand los.