lijkt op het eerste gezicht te behoren tot het normale Nederlandse vierdeurstype van de Nederlandse renaissance, doch is bij nader inzien een tweedeurskast met vier deurpanelen. De panelen worden gevormd door kussens waarvan de schuin in verstek omlopende kanten zijn belijmd met mahonie.
Hoekstijlen en naald zijn aan de onderzijde gecanneleerd, aan de bovenzijde belijmd met gespen en halve gedraaide druipers in ebbehout. Onderaan bevindt zich geen lade; de ruimte tussen de hoekstijlen is open, waardoor het meubel enigszins de indruk maakt op stelten te staan. In het midden, in het verlengde van de naald, is een derde stijltje aangebracht; de drie stijlen rusten op hoge voetklossen. De hoeken tussen de stijlen en onderregel worden gevuld door ajour gezaagde okselstukken; de sterk uitspringende kap rust op een lijst van blaasknorren.