Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Gepubliceerd op 03-12-2020

toneel

betekenis & definitie

1. speelvlak voor theateropvoeringen in een besloten of een vrije ruimte. In de Middeleeuwen nam men genoegen met planken die over enkele vaten waren gelegd;

2. een soort spel dat gebaseerd is op het uitbeelden van andere figuren en karakters. Het toneel heeft een cultische oorsprong. Bij de Grieken heeft het zijn ontstaan te danken aan de verering en eredienst van Dionysos, waarbij het offeren van een bok onder het voordragen van een lofzang op de godheid een hoogtepunt vormde; in de Middeleeuwen ontstond het toneel vooral uit de liturgie rondom Kerstmis en Pasen. De eerste bloeiperiode van het toneel was de tijd van de Griekse toneeldichters Aischylos, Sofokles en Euripides. Met de blijspeldichter Aristofanes deed de komedie haar intrede in de toneelwereld. De Grieken kenden slechts mannelijke toneelspelers, die in hetzelfde stuk diverse rollen, ook damesrollen, vervulden. Zij droegen maskers met trechtervormige openingen bij de mond, die als geluidversterkers dienst deden. Zij droegen hoge schoenen, cothurnen. Daardoor schenen zjj groter en werd hun gang plechtiger. Men kan onderscheid maken tussen ernstige toneelspelen (tragedie, drama) en komische (komedie, blijspel, klucht), al naar gelang men de toeschouwers wilde schokken of opvrolijken. Wanneer de tekst van de toneelspelers niet vastlag, d.w.z. wanneer deze geïmproviseerd werd, sprak men van commedia dell’arte; deze is van Italiaanse oorsprong en was van de 16de tot de 18de eeuw in heel West-Europa in trek.