Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Gepubliceerd op 24-03-2021

Kaartspelen

betekenis & definitie

Er bestaat een grote verscheidenheid in kaartspelen, waarvan vele met twee tot vier personen worden gespeeld. Hoewel het geluk bij het „kaarten” een belangrijke factor is, maakt men toch onderscheid tussen behendigheidsspelen als bridge, whist, pandoeren, en de louter geluksspelen als baccarat, dat op speelbanken wordt gespeeld, eenentwintigen, eenendertigen, zwikken, rummiën, poker.

Daartussenin staan spelen als hartenjagen, klaverjassen, canasta, waarbij ook een zekere mate van speelkunde is vereist. Gemeenschappelijk aan alle kaartspelen is dat de kaarten van tevoren geschud (gewassen) worden, dat de ene kleur de andere „slaat” (troef), en dat aan het eind de slagen of punten worden geteld. Voor de rest kunnen de regels zeer uiteenlopen: de hoogte van de kaarten; met wie samen gespeeld wordt; hoeveel punten of slagen gehaald moeten worden, enz. Speelkaarten zijn reeds vanaf de 13de eeuw bekend, hun oorsprong moet in het Oosten gezocht worden. Niet overal is het onderscheid der kaarten hetzelfde. Men kent spellen (stokken) van 32 en 72 kaarten.

De Hollandse kaarten komen vrijwel overeen met de Engelse en Franse: aas (= 1), heer of koning (Holl. H, Eng. K = king, Fr. R = roi), vrouw (Holl. V, Eng. Q = queen, Fr.

D = dame), boer (Holl. B, Eng. J = jack, Fr. V = valet), 10, 9, 8, enz. tot en met 2. Men kent vier „kleuren”: schoppen, harten, ruiten, klaver. De Duitse speelkaarten echter zijn anders. Hier kent men als „kleuren”: eikel, groen, rood, bel (Schelle); en als volgorde: Daus, König, Ober, Unter, 10, 9, 8, 7.