Bij natuurvolken is de jacht een noodzakelijk middel van bestaan; zij neemt dan ook een belangrijke plaats in het dagelijkse leven in. In onze streken is de jacht alleen nog maar een vorm van sport, ook al spreekt vaak het nut een belangrijke rol (regeling van de wildstand, bestrijding van schadelijke dieren).
Er bestaan verschillende soorten van jacht. Men kent de jacht op groot wild (herten, zwijnen, enz.), waarbij men met kogels schiet, en de jacht op klein wild (vogels, konijnen, enz.), waarbij men schroot gebruikt. Het sportieve element is het opsporen van het wild, waarna het wordt opgejaagd. Hierbij maakt men veelal gebruik van andere dieren (jachthonden, zowel „lopende” als „staande”), fretjes, die konijnen uit hun holen opjagen. Bij een slipjacht gaat het louter om het jagen en wordt er dus niet gedood. Bij de drijfjacht omsingelen luidruchtige drijvers een bepaald gebied endrijven het opgeschrikte wild in de richting van een aantal schietvaardige jagers. Het spreekt vanzelf dat de jacht op een eerlijke manier dient te geschieden (b.v. niet met lichtbakken, klemmen of vallen). Het jachtrecht beschermt in dit opzicht het wild. Hierin worden ook de jachttijden bepaald.
