XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Schout en schepenen

betekenis & definitie

Schout en schepenen vormden oorspronkelijk met de raden het stadsbestuur. De schout werd door de landsheer, als "'s Heeren ambtenaar" benoemd, de schepenen kwamen voort uit de burgerij. Aan hen waren met de raden samen de rechtspraak en de zorg voor de stedelijke administratie opgedragen. Al spoedig heeft echter een verdeling van werkzaamheden plaatsgevonden, waarbij de rechtspraak speciaal aan de schout werd toegewezen, terwijl alle andere stedelijke bemoeiingen, zoals financiën, heffen van accijnzen en toelaten van poorters, aan de raden kwamen, waaruit zich later het invloedrijke College van Burgemeesteren heeft ontwikkeld. Dat vormde samen met schout en schepenen "Mijne Heeren van den Gerechte", die bevoegd waren tot het maken van keuren.

Al in de 16de eeuw ontwikkelden de verhoudingen zich zo, dat het schoutambt, in naam zelfstandig, in feite onder de invloed van de Burgemeesteren kwam te staan. Niet schout en schepenen, maar Burgemeesteren beslisten over een doodvonnis (zie ook: Politie). De schepenen, negen in getal, vormden de rechtspraak. Zij werden jaarlijks opnieuw gekozen uit dubbeltallen, door de vroedschap* opgemaakt. De benoeming geschiedde door de stadhouder of bij diens afwezigheid door de Staten van Holland, maar ook hierbij deed de invloed van Burgemeesteren zich gelden. Het schepenambt was in het bijzonder in A. begerenswaardig, omdat het daar als voorwaarde gold voor de verkiezing tot burgemeester (zie ook: Burgemeesters).

LIT. D.G. Carasso, De groei van Amsterdams zelfstandigheid, O.A. 1972, 53; dr Th. de Vries, Amsterdamse regenten in de 17de eeuw, O.A. 1973, 74; M. Hall, Amsterdamse schouten en hun ambt, Jb 1997, 11.