XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Politie

betekenis & definitie

Politie - In de Middeleeuwen en lang daarna, tot in de Franse tijd, kende A. geen scheiding van politie en justitie. In het begin was de persoon, aan wie politie en justitie waren opgedragen, de schout*, zelfs veel belangrijker en invloedrijker dan de raden van de stad, de latere burgemeesters. De schout werd aanvankelijk benoemd door de landsheer. In 1477 verpachtte de landsheer het ambt aan de stad en kon het stadsbestuur de schout zelf benoemen. In 1489 ging de stad het ambt aan de benoemde schout verpachten.

Op 18 mrt. 1563 verkocht de landsheer het ambt aan de stad voor ƒ 20.000 ineens en ƒ 350 per jaar. Na 20 september 1581 werd de schout op voordracht van de burgemeesters door de vroedschap* benoemd. Groot gezag had de schout. Hij arresteerde met behulp van de schoutsknechten de misdadigers, liet ze opsluiten (de 17de-eeuwse provoost stond onder hem) en was voor de rechtbank zoveel als onze officier van justitie. Dat veranderde in de Franse tijd, toen op 18 oktober 1810 een Amsterdams Politiekorps werd opgericht onder leiding van Devilliers Duterrage, die directeur van politie in Amsterdam werd. Hij had zijn bureau aan de Oude Turfmarkt. De stad was verdeeld in twaalf arrondissementen met in ieder arrondissement één commissaire, één griffier en vier "agens de police". Verder had de stad tien vrederechters, die ook ieder vier "agens de police" hadden. De jurisdictie van de stad buiten de wallen en poorten was in handen van de Bereden Gendarmerie. In de nacht van 15 op 16 november 1813 verlieten de Franse troepen de stad.

Met hen verdween ook de politieleiding. De overgebleven en vertrouwde commissaris Willem Holtrop zuiverde en reorganiseerde het korps; hij verdeelde de stad politieel in zes kantons. In 1813 werd allereerst een "gecommitteerde tot de politie" aangewezen en per 1 jan. 1814 een directeur van politie, Samuel Wiselius, als korpschef; onder hem stonden zeven commissarissen met de nodige griffiers, sergeanten en 63 dienaren. De stad was nu verdeeld in zes kantons met ieder één commissaris, één griffier, één sergeant en zeven dienaren. Aan het hoofdbureau zetelde, naast de directeur, een secretaris en vier dienaren. Een zevende commissaris had een sergeant-griffier en elf dienaren, die gevangenen transporteerden en de wacht hielden bij de rechtszittingen. Daarnaast was er waarschijnlijk nog een vreemdelingendienst, die zeker bestond uit één inspecteur en één dienaar. Het hoofdbureau werd toen gevestigd op het Rokin hoek Olieslagerssteeg. Op 1 maart 1815 ontsnapte Napoleon van het eiland Elba. Dat had voor Amsterdam tot gevolg dat de politie voor de tweede maal werd gezuiverd.

In 1817 verhuisde het hoofdbureau naar de Kloveniersburgwal ten behoeve van de secretaris, die recht tegenover het Trippenhuis* woonde, terwijl Wiselius direct ernaast woonde. In 1821 verhuisde het hoofdbureau naar het perceel Rusland 13 en in het volgende jaar naar de Geldersekade bij de Waterpoortsteeg. In 1833 kwam het in het oude Spinhuis*. In 1836 kwam de eerste van vele reorganisaties tot stand. De stad werd toen verdeeld in vier kantons, elk onder een commissaris; er waren 47 dienaren. De tweede directeur van politie, mr Provó Kluit, voerde op 1 september 1844 het eerste uniform in voor de dienaren, namelijk een geklede lange monteringsjas, een korte jas, beide met vergulde platte knopen, een mouwvest, een sabel met koppel en een hoge hoed met koperen plaat op zondag en een ronde hoed door de week. Toen Thorbeckes nieuwe gemeentewet van 1851 in werking trad, verviel de functie van directeur van politie; de burgemeester werd hoofd van de politie. De toenmalige burgemeester benoemde toen echter de commissaris, die in afwachting van de wet als directeur opgetreden was, als hoofdcommissaris. Van 1 jan. 1852 af dateert deze titel, die het eerst gevoerd werd door Christiaan de Bie, die al vanaf 1814 in het korps zat, eerst als griffier, later als commissaris. Sindsdien heeft de politie zich natuurlijk ook gestadig uitgebreid.

In 1878 waren er 303 agenten, wier uniform toen ook al veel beter was. Sterk was die uitbreiding, toen in 1881 de nachtwacht* werd geliquideerd en het aantal agenten steeg tot 600. Dat was voor het korps in den beginne het ongeluk. Men kreeg een politieapparaat, afgejakkerd door lange diensten, mensen die bovendien zeer slecht geschoold waren, en in plaats van tact de sabel gebruikten, dus spoedig berucht waren om hun ruwheid. De salariëring was erbarmelijk (ƒ 600 per jaar voor een agent eerste klas en ƒ 500 voor een agent tweede klas). Geen wonder, dat die agenten "gemeente-ezels" genoemd werden. Bovendien waren er in die tijd twee hoofdcommissarissen (één voor justitionele aangelegenheden), die slecht konden samenwerken, wat voor het werk van de politie ook al niet best was. En tenslotte had de politie in die jaren een zeer zware taak.

Het was de tijd van de opkomst van het socialisme; woelige vergaderingen in het Volkspark kwamen geregeld voor. Het Palingoproer* viel in die jaren (1886). Vijf jaar later waren er ongeregeldheden bij de taptoe op de Dam, die plaatsvond ter gelegenheid van het bezoek van de Duitse keizer. Door de schuld van de politie, die eerst te laat arriveerde om een behoorlijke afzetting te maken en vervolgens als een dolleman op het publiek insloeg, ontstond hier groot tumult. Een anti-politiestemming groeide in de hoofdstad en vond haar uitvloeisel in de revue "De Doofpot"* van A. Reyding, in 1891 in de oude Salon des Variétés* in de Amstelstraat voor het eerst opgevoerd. Deze revue, een eenzijdige karikatuur van de politie, was een daverend succes met het liedje "Pats, pats,

pats, je hakt er maar op in, zoo ranselen wij de burgerij, heel opgeruimd van zin". Daarna veranderde er zeer veel ten goede. De dienst van het korps werd minder zwaar, er kwamen betere uniformen, de tucht werd humaner en de opleiding, ook voor inspecteur, sterk verbeterd. Ook kwam er bereden politie, als permanent korps op 1 jan. 1900 ingesteld, aanvankelijk met huurpaarden, maar sinds 1922 met eigen paarden. In 1905 kwam ook de politie te water tot stand; aanvankelijk had zij één motorboot met zoeklicht, die 13 km per uur kon varen (zie: Havenpolitie). Toen het verkeer steeds drukker werd, bleek ook de Verkeerspolitie, sinds 1924 ondergebracht op de Overtoom, zeer noodzakelijk. Ook het wagenpark werd voortdurend groter. Na de Eerste Wereldoorlog trad, met de enorme vergroting van de stadsoppervlakte en de toename van de bevolking, een gestaag voortschrijdende specialisatie in het korps in. Vreemdelingen-, Kinderen Zedenpolitie (1920) werden belangrijke afdelingen. De Recherche moest, door de voortschrijding van de criminologie, steeds up to date gehouden worden.

In 1921 werd ook een Hondenbrigade opgericht, die sindsdien in de surveillance belangrijk werk heeft verricht. In 1922 werd rijwielbewaking ingevoerd: surveillance van agenten per fiets. Het uniform, in de loop van de tijd voortdurend verbeterd, werd in onze dagen vlotter. Per 23 okt. 1912 was, in plaats van de helm, de uniformpet bij de politie blijvend ingevoerd. In 1919 kreeg het gehele korps vuurwapens, nadat in 1915 de wapenstok door de gummistok vervangen was. Jarenlang (sinds 1833) is de politie gevestigd geweest in het oude Spinhuis, op de O.Z. Achterburgwal. In 1913 was het sterk uitgebreid, maar in 1921 bleek het gebouw absoluut te klein. De nieuwe bureaus als Zeden- en Kinderpolitie werden in andere delen van de stad gevestigd, maar deze doorgaande decentralisatie werkte op den duur remmend op de dienst. Toen heeft men besloten, aan de Elandsgracht een nieuw hoofdbureau te bouwen.

Het is in 1941 gereedgekomen. In dit grote gebouw, ontworpen in hoofdzaak door de hoofdarchitect E.D. Messer, heeft de politie de voor haar zo moeilijke oorlogsjaren doorgebracht. De Radio Auto Dienst (R.A.D., de zogenaamde "vijfmaal acht"-wagens, genoemd naar het alarmnummer) kwamen op 4 okt. 1948 in dienst. Oorspronkelijk reden er drie wagens. Ze waren op het dak voorzien van een driekante lichtbak met het woord "politie". In apr. 1962 kwamen de witte surveillanceauto's met blauw zwaailicht: eerst Fords en een Austin, later de Volkswagen Kever. Er waren toen negentig wagens in gebruik. De R.A.D. was verdwenen en omgezet in A.S.D. (Auto Surveillance Dienst). Hoewel het telefoonnummer in de jaren tachtig zesmaal twee was geworden, spraken de A'dammers nog lang van de "vijfmaal acht".

In jan. 1956 verschenen de eerste vrouwelijke agenten op straat en in jan. 1964 werd de eerste vrouwelijke commissaris van politie benoemd. In mrt. 1960 werden door gebrek aan personeel en uitbreiding van de A.S.D. tien posthuizen gesloten. In 1978 kreeg de Amsterdamse politie vier diensten: de Uniform-, de Recherche-, de Verkeers- en de Beheersdienst. Beide eerste diensten ressorteerden onder het Hoofdbureau Elandsgracht 117, de Verkeersdienst was gevestigd Anne Frankstraat 21 en de Beheersdienst in de James Wattstraat. De Beheersdienst verzorgde alle personeelsaangelegenheden, van de werving tot en met de pensionering. Hij zorgde ook voor de opleidingen van het personeel, was verantwoordelijk voor de nieuwbouw, voor het onderhoud van alle door de politie gebruikte gebouwen (ongeveer 40) en van het wagenpark (400 auto's en 75 motoren).

De bereden politie had de beschikking over 35 paarden. Zij beschikten over een oefenmogelijkheid bij het Hoofdbureau Elandsgracht 117, waar de paarden in conditie werden gehouden. Een apart onderdeel van de politie was de Vreemdelingenpolitie, die tot 1981 was gevestigd in het bureau Raampoort aan de Marnixstraat en zich nu aan de Johan Huizingalaan bevindt. Deze dienst werd belast met de zorg voor de naleving van het beleid en het toezicht op de vreemdelingen in A., waar 177 nationaliteiten zijn vertegenwoordigd. Het Amsterdamse korps heeft bestaan van 1 januari 1814 tot 1 april 1994 en is toen in het Regionale Korps Amsterdam Amstelland opgegaan.

LIT. J. Vriese, De Amsterdamse Politie in 1844, O.A. 1950, 257; id., De Amsterdamse Politie in vroeger jaren, O.A. 1951, 4; id., De Amsterdamse Politie in 1916, O.A. 1951, 92; Peter-Paul de Baar, Hoog te paard, diep gevallen, O.A. 1999, 286; Cees Zwart, Dienders in Amsterdam. De beproevingen van een politiekorps (1966-1999), 2000; De sterke arm, Historisch Nieuwsblad, mei 2001.