Gepubliceerd op 18-08-2020

Poorter

betekenis & definitie

Men noemde de steden, in den tijd van haar opkomst, naar haar afsluitingen: „poorten”. Poorters waren toen eenvoudig inwoners van de stad, de stedelingen.

Toen er in later tijd een stroom van plattelanders naar de steden verhuisde, werden er aan het poorterschap bepaalde eischen gesteld en werden aan poorters voorrechten verleend. Zij, die van ouds in de stad woonden en zij die van de oude poorters afstamden, werden terstond in het poortersboek ingeschreven. De nieuw aangekomenen verwierven het poorterschap, indien zij met een kind van een poorter huwden. Men onderscheidde dus ingeboren poorters en behuwde poorters. Men kon ook poorter worden door betaling van een geldsom, in Amsterdam 50 gulden. Dat waren dus ingekochte poorters.

Men kan dus in het algemeen zeggen, dat de poorters de aanzienlijke stedelingen waren. De rechten der poorters waren de volgende; Zij konden lid worden van een gilde, zij waren benoembaar in betrekkingen, zij hadden vrijdom van tol en zij behoefden geen wachtdienst te doen. Ook kon een poorter niet tot een kampgevecht genoodzaakt worden. De poortersrechten werden in 1812 afgeschaft. Eén recht leeft echter nog in Amsterdam voort in het Burgerweeshuis, dat destijds gesticht is, om er weezen van poorters op te voeden. Na de opheffing van het poorterschap behielden de vroegere poorters hun rechten op het weeshuis en de overigen konden dat recht koopen voor een som van 50 gulden, hetzelfde bedrag, dat men vroeger voor het poortersrecht moest betalen.

In 1822 werd dat bedrag verlaagd tot f 1.50 en deze toestand bestaat nog heden ten dage. Elk rechtgeaard Amsterdammer laat zich in het boek van het weeshuis inschrijven, veelal alléén uit eerbied voor de aloude Amsterdamsche instelling. De weezen van hen, die de inschrijving verzuimden, worden opgenomen in kerkelijke gestichten of bij noodzaak in het Stadsbestedelingenhuis. Het groote bezit van het weeshuis behoort dan ook niet aan de gemeente.