Gepubliceerd op 18-08-2020

Moederkoek (verloskunde)

betekenis & definitie

Bij den mensch groeit het slijmvlies van de baarmoeder om het ei heen en vormt samen met bestanddeelen van het ei (de vrucht) den moederkoek, een sponsachtig lichaam met een ronden rand, dat aan het einde van de zwangerschap een dikte heeft van 3 cm, een middellijn van 16 cm en een gewicht van 500 gram-.

De moederkoek bevindt zich gewoonlijk aan den voorsten of aan den achtersten baarmoederwand , en is aan de binnenzijde glanzend , doordat het is bekleed met het lamsvlies. Daar treden de bloedvaten van de navelstreng naar binnen, die zich daar vertakken en zgn. vlokken vormen. Deze vlokken worden omgeven door ruimten, gevuld met moederlijk bloed, dat langzaam stroomt als in een bergmeer, zoodat er gelegenheid is tot uitwisseling van voedingsstoffen en stofwisselingsprodukten tusschen het kinderlijk en het moederlijk bloed, zonder dat het bloed van moeder en kind zich met elkaar vermengen.

Bij dieren is de verbinding tusschen het vruchtgedeelte van den moederkoek en het moederlijk gedeelte veel losser dan bij den mensch en na de geboorte scheiden zich die twee deelen van elkaar, hetgeen bij den mensch niet het geval is. Bij den mensch laat het moederlijk deel los van den baarmoederwand en blijft aan den moederkoek verbonden. Hierdoor komen er bij de vrouw ziekten voor, die bij dieren niet bestaan en is ook de kans van bloeding in het tijdperk der nageboorte grooter.

De moederkoek bevordert door haar eigen afscheiding den groei van de baarmoeder en van de borsten, maar remt de zogafscheiding en heeft buitendien invloed op de afscheiding van schildklier, bijnieren en andere klieren.

< >