Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kleist

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Ewald Christian von Kleist, een verdienstelijk Duitsch dichter. Hij werd geboren den 3den Maart 1715 te Zeblin bij Köslin in Pommeren, bezocht de Jezuïetenschool te Coon in Groot-Polen en het gymnasium te Dantzig, en studeerde te Königsberg in de regten, de wijsbegeerte en de wiskunde. Daarna bezocht hij zijne bloedverwanten in Denemarken en werd in 1736 officier in Deensche dienst.

In 1740 door Frederik II opgeëischt, werd hij luitenant bij het prins Hendrik-regiment te Potsdam, alwaar hij in 1739 Gleim leerde kennen en, op aansporing van dezen, zijn vrijen tijd aan de dichtkunst wijdde.

Hij klom allengs op en werd in 1757 majoor. In den slag bij Kunersdorf (12 Augustus 1759) werd hem bij een moedigen aanval op eene vijandelijke batterij door een kartetskogel het regter been verbrijzeld. Hulpeloos en uitgeschud bleef hij den geheelen nacht op het slagveld liggen en eerst tegen den middag van den volgenden dag deed een Russisch officier hem naar Frankfort aan de Oder brengen, waar hij den 24sten Augustus daaraanvolgende overleed.

Zoo stierf hij, volgens een vroeger door hem ontboezemden wensch, voor het vaderland.

Zelden heeft een gedicht — vooral van een onbekenden vervaardiger — zooveel opgang gemaakt als de „Frühling” van Kleist; het werd in 1749 alleen voor zijne vrienden gedrukt en beleefde daarna eene reeks van uitgaven. Het bevat een aantal fraaije tafereelen, die naar de natuur geteekend zijn. Ook zijne overige gedichten (oden, elegiën, liederen, idyllen, verhalen en het kleine epos „Cissides en Paches”) onderscheiden zich door een diep gevoel en door eenvoudigheid. Nadat Kleist in 1756 eene eerste en in 1758 eene tweede verzameling zijner „Gedichte” in het licht had gegeven, bezorgde na zijn dood zijn vriend Ramler eene uitgave zijner „Sämmtliche Werke (1760 en later)”.

Heinrich von Kleist, desgelijks een Duitsch dichter. Hij werd geboren te Frankfort aan de Oder den 10den October 1776, nam in Pruissische dienst deel aan den veldtogt aan de Rijn, vroeg vervolgens zijn ontslag en studeerde in zijne geboortestad in de wijsbegeerte en wiskunde. In 1800 was hij eenigen tijd werkzaam aan het departement van Financiën te Berlijn. Nadat hij voorts eenige jaren te Parijs en Zwitserland doorgebragt had en inmiddels als dichter opgetreden was, kwam hij in 1804 weder in Pruissische staatsdienst, en wèl bij het domeinbestuur te Königsberg, doch legde in 1806 zijne betrekking neder, om zich geheel en al aan de dichtkunst te wijden.

Op eene reis van Königsberg naar Dresden werd hij in 1807 te Berlijn door de Franschen in hechtenis genomen en naar Frankrijk gezonden, waar hij maanden lang in de gevangenis doorbragt. Nadat hij op vrije voeten was gesteld, vertrok hij naar Dresden, waar hij met Adam Müller het tijdschrift „Phöbus” uitgaf. Bij het uitbarsten van den oorlog tusschen Frankrijk en Oostenrijk snelde von Kleist naar Praag, in de hoop, dat eindelijk het smadelijk juk der vreemde heerschappij zou worden verbroken. Hij stond op het punt om naar Weenen te gaan, toen de vrede zijne vaderlandlievende verwachtingen en voornemens verijdelde.

Hierop begaf hij zich naar Berlijn, waar hij in kennis kwam met de rijk-begaafde, maar zwakke en dweepzieke Henriette Vogel. Hij verbond zich met haar door den band eener innige vriendschap en deed haar in een onbewaakt oogenblik de plegtige belofte, dat hij haar elke dienst zou bewijzen, welke zij van hem verlangde. Kort daarna eischte zij van hem, dat hij haar zou dooden, en daar von Kleist sedert lang aan zijn vaderland en zich zelven wanhoopte en deswege in een zwaarmoedigen toestand verkeerde, doorschoot hij den 21sten November 1811 aan het Wanmeer eerst zijne vriendin en daarna zich zelven.

Zijne dichterlijke voortbrengselen doen het zeer betreuren, dat hij niet langer geleefd en gewerkt heeft. Hij schreef de treurspelen: „Die Familie Schroffenstein (1803)”, en „Penthesilea (1808)”, — de blijspelen: „Amphitryon (1807)”, en „Der zerbrochene Krug (1811)”, — benevens de tooneelspelen: „Kätchen von Heilbronn (1810)”, — „Die Hermannschlacht”, — en „Der Prinz von Homburg”. Van zijne „Erzählungen (1810, 1811, 2 dln)” is vooral „Michael Kohlhaas” beroemd. Zijne „Gesammelte Schriften” zijn in 1826 in 3 deelen door Tieck en door Julian Schmidt in 1859 in 3 deelen (2de druk 1863) in het licht gegeven.

Kleist von Nollendorf (Emil Friedrich, graaf), een Pruissisch generaal, geboren den 9den April 1762 te Berlijn. Hij begon zijne krijgsmansloopbaan ten tijde van den Beijerschen Successie-oorlog (1788), werd later adjudant van den veldmaarschalk von Mollendorf en zag zich toen als kapitein geplaatst bij den generalen staf. Nadat hij eenige jaren bevelhebber was geweest van een bataljon grenadiers, werd hij in 1803 adjudant-generaal des Konings. Na den slag bij Auerstädt zond men hem naar Napoleon om antwoord te brengen op de door dezen voorgestelde vredesvoorwaarden.

Na den Vrede van Tilsit werd hij generaal kommandant eener brigade in Frankfort aan de Oder en in 1809 in Berlijn. In den oorlog tegen Rusland in 1812 voerde hij bevel over de infanterie der Pruissische hulptroepen, en bij den aanvang van den veldtogt tegen Frankrijk in 1813 als luitenant-generaal over een Pruissisch-Russisch korps, waarmede hij bij Wittenberg dapper streed. Toen het leger der Verbondene Mogendheden bij Dresden over de Elbe ging, begaf hij zich desgelijks naar de overzijde en bezette den overtogt over de Saal bij Halle. Hier hield hij stand op den 28sten April, maar om de stad voor bestorming te behoeden, trok hij den volgenden dag over Schkeuditz terug.

Bij Bautzen verdedigde hij den 20sten Mei met geringe krachten den overtogt over de Spree bij Burg zoolang, totdat Miloradowitsj Bautzen verlaten had, waarna hij als Pruissisch gevolmagtigde een wapenstilstand sloot. Na het eindigen van dezen voerde hij bevel over het 2de Pruissische armeekorps, hetwelk zich in Bohemen met het hoofdleger der Verbondene Mogendheden vereenigde.

In den slag bij Dresden bevond hij zich aan het hoofd der tweede aanvalskolonne. Op den terugtogt gelukte het hem, hoewel schijnbaar reeds afgesneden, over den kam van het gebergte naar Nollendorf te trekken, van Damme in den rug te vallen en den 30sten Augustus door zijn aanval den slag bij Kulm te beslissen, waardoor Bohemen en een groot gedeelte der Verbondene Mogendheden behouden bleven. In den slag bij Leipzig streed hij voorspoedig op den linker vleugel van het groote leger bij Markkleeberg. Daarna blokkeerde hij Erfurt, en toen de Fransche bezetting zich teruggetrokken had in de citadèl, volgde hij het leger naar Frankrijk, waar hij den 14den Februarij deel nam aan het rampspoedig gevecht bij Etoges.

Daarentegen werd den 9den Maart de overwinning bij Laon vooral verworven door het plan, hetwelk hij met generaal York beraamd had, om den vijand des avonds te overrompelen. Na het besluit om de Bourbons op den Franschen troon te herstellen, werd hij uit naam der Verbondene Mogendheden naar Engeland gezonden, om Lodewijk XVIII daarmede in kennis te stellen.

De Koning van Pruissen benoemde hem voorts tot generaal der infanterie en tot chef van een regiment en verhief hem in 1814 met den naam Kleist von Nollendorf in den gravenstand. Na den terugkeer van Napoleon werd hij door ziekte verhinderd, aan den oorlog deel te nemen. Later werd hij kommandant in de provincie Saksen, in 1821 veldmaarschalk, waarop hij zich naar zijne goederen begaf en den 17den Februarij 1823 overleed.

Franz Wilhelm von Kleist, desgelijks een Pruissisch generaal. hij werd geboren den 19den September 1806, zag zich in 1829 als luitenant geplaatst bij het korps ingenieurs, klom allengs op, zag zich belast met den bouw van onderscheidene vestingwerken en ontving de benoeming tot inspecteur van fortificatiën. In den oorlog tegen Oostenrijk (1866) bevond hij zich als generaal-majoor bij den staf van generaal von Steinmetz en in dien tegen Frankrijk (1870) als luitenant-generaal en inspecteur-generaal der genie. Na den Vrede van 1871 nam hij zijn ontslag en vestigde zich te Berlijn.

< >