Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Gödeke

betekenis & definitie

Gödeke (Karl), een verdienstelijk beoefenaar der Duitsche letterkunde, geboren te Celle den 15den April 1814, studeerde tot 1838 te Göttingen, en vestigde zich eerst te Celle, vervolgens te Hannover en in 1869 te Göttingen, alwaar hij zich met letterkundigen arbeid bezig hield. In het jaar 1848 en later was hij in dagblad-artikelen de verkondiger van zuiver-constitutionéle beginselen. Op het gebied der letterkunde trad hij het eerst op onder de naam van Karl Stahl met het zonderlinge drama „König Kodrus, eine Misgeburt der Zeit (1832)”, een spiegel der algemeene ontevredenheid in die dagen, en met zijne boeijende „Novellen (1841)”, waarop een„NovelIen-Almanach (1842)” volgde. Later wijdde hij zijne krachten aan de Duitsche letterkunde en leverde eene reeks van monographieën en dichtverzamelingen, die aan zijne grondige critiek en smaakvolle keuze eene duurzame waarde ontleenen.

Hiertoe b hooren: „Knigge’s Leben und Schriften (1844)”, — „Pamphilus Gengenbach (1856)”, — en „Every-Man, Homulus und Hekastus (1865)”, — voorts de bloemlezingen: „Deutschlands Dichter von 1813—1843 (1844)”, — „Elf Bücher deutscher Dichtung von Seb. Brandt bis auf die Gegenwart (1849, 2 dln)”, — en „Deutsche Dichtung im Mittelalter (1854)”. Zijn voornaamste geschrift is echter: „Grundrisz zur Geschichte der deutschen Dichtung (1859 en vervolgens)”, waaruit het gedeelte „Goethe und Schiller (1860)” afzonderlijk is uitgegeven. Voorts leverde hij levensbeschrijvingen en inleidingen voor de te Stuttgart verschenen uitgave der „Deutsche Classiken (1865 en vervolgens)”, en gaf met Tittmann de „Bibliothek deutscher Dichter des 16 Jahrhunderts (1866 enz.)” in het licht.

< >