Bonpland (Aimé), een beroemd Fransch natuurkundige, de reisgenoot en vriend van Alexander von Humboldt, werd geboren te La Rochelle den 22sten Augustus 1773. De onrustige tijd, dien hij gedurende zijne jongelingsjaren beleefde, ontrukte hem eenigen tijd aan zijne geneeskundige studiën. Nadat hij in 1793 een togt op den Atlantischen Oceaan had volbragt met een fregat, hetwelk jagt maakte op Engelsche schepen, begaf hij zich naar Parijs, waar hij de toegenegenheid verwierf van Arago, Gay-Lussac en Corvisart; door dezen laatste werd hij aanbevolen in de gunst van den Eersten Consul en diens gemalin Joséphine.
Het was zijn wensch, verlof te ontvangen tot deelneming aan eene wetenschappelijke expeditie naar de Zuidzee, en zoo kwam hij in kennis met von Humboldt, die zich aan deze onderneming had aangesloten. Beide maakten zich door gezamenlijke voorbereidende studiën daartoe gereed, doch toen het geheele plan in duigen viel, begaven zij zich naar Spanje, waar men hen niet alleen van reispassen, maar ook van aanbevelingsbrieven aan alle rijksbeambten in de Zuid-Amerikaansche koloniën voorzag. Hunne togten in Mexico, Cuba en Columbia, in het Andes-gebergte en langs de oevers van de Orinoco- en van de Amazonen-rivier hebben onschatbare vruchten opgeleverd voor de wetenschap. Gelijk zjj zamen de moeijelijkheden en gevaren der reis deelden, zoo voltooiden zij ook te zamen het belangrijke werk “Voyage dans les régions équinoctiales”. Minder goed dan zijn vriend was hij bestand tegen het klimaat. Te Angostura ontwikkelde zich de kiem eener ziekte, welke hjj in de dompige wouden aan de Cassiquiare had opgedaan. Weldra echter was hij volkomen hersteld.
Van hunne belangrijke plantenverzamelingen zonden de twee reizigers alleen de doubletten naar Europa, en door dezen maatregel bleven de vruchten van hun arbeid behouden, daar de meeste schepen, waarmede zij die verzonden, door Engelsche kapers genomen werden. Bijkans waren de beide vrienden te midden van hunne nasporingen in hechtenis genomen en naar Europa gebragt. Men had namelijk te Rio-Janeiro vernomen, dat zij de vereeniging van de Orinoco met de Amazonen-rivier wilden onderzoeken, en daar het wantrouwend koloniaal bestuur de kennis daarvan gevaarlijk achtte, zoo was er reeds bevel gegeven, om von Humboldt en Bonpland te vatten en naar Lissabon over te brengen. Zij ontkwamen echter aan dit gevaar, alsmede aan de Engelsche kapers bij hun terugtogt naar de Oude Wereld. Den 3den Augustus 1804 zette Bonpland te Bordeaux den voet aan wal.
Hij had meer dan 6000 plantensoorten — waaronder 3500 nog niet beschrevene — medegebragt. Keizer Napoleon I benoemde hem tot opzigter van zijne tuinen te Malmaison en te Navarre, en de verstootene Joséphine overleed in zijne tegenwoordigheid. Hjj heeft van genoemde tuinen eene uitvoerige beschrijving gegeven (Description des plantes, que l’on cultive à Navarre et à Malmaison). Tevens gaf hij in het licht zijne “Plantes équinoctiales receuillies en Mexique (Parijs 1808 — 1816 , 2 dln)” en zijne “Monographie des Melastomées (Parjjs 1809—1816, 2 dln met 220 koperen platen).”
De val van het Keizerrijk gaf aan Bonpland zoodanigen schok, dat hjj geen lust gevoelde om in Europa te blijven. Voorzien van allerlei zaken scheepte hij in 1816 zich in naar Buénos-Ayres, waar hij tot hoogleeraar in de natuurlijke historie werd benoemd. De wispelturige bestuurders des lands zochten zich echter weldra van hem te ontslaan, en hij stevende in October 1820 de Parana op, om in Paraguay onderzoekingen te doen. Daar vestigde hij zijne aandacht op de Paraguay-thee (maté) en legde eene uitgebreide plantage aan, waar weldra eene aanzienlijke volkplanting van Indianen ontstond. De dictator Francia, bevreesd voor zijn theehandel- monopolie, deed echter de plantage door 800 soldaten overrompelen en verwoesten.
De Indianen werden verdreven, en men nam Bonpland gevangen en bragt hem naar Assompcion (3 December 1821). Te vergeefs spande von Humboldt al zijne krachten in, om aan zijn vriend de vrijheid te bezorgen,— te vergeefs poogden de regéringen van Brazilië en van Engeland voor den gevangene in de bres te springen. Eerst den 2den Februarij 1831 werd hem zijne vrijheid aangekondigd. Zijne gevangenschap was intusschen niet drukkend, want eerst was hij als officier van gezondheid in eene kleine vesting en later bij den aanleg van een handelsweg naar Peru werkzaam geweest.
Nu zag Bonpland zich beroofd van zijn vermogen en van alle geldelijke hulpmiddelen, want zijn pensioen van 3000 francs was op de begrooting in Frankrijk doorgehaald. Toen het hem weder werd toegestaan, had hij zich in Zuid-Amerika in handelsondernemingen gewikkeld, die zeer onvoordeelig afliepen. Na het herkrijgen zijner vrijheid, bewoonde hij als geneesheer een Braziliaansch dorp aan den mond der Piratini, en hij begaf zich van daar naar eene door hem aangekochte grondbezitting bij St. Borja aan de Uruguay. Hier kweekte hij een groot aantal nuttige gewassen, bijvoorbeeld 1600 oranje-boomen, — tevens had hij er eene uitmuntende kudde schapen, en hij zou een vermogend man geworden zijn, zoo een dertigjarige burgeroorlog zijne welvaart niet geroofd had. In Europa vernam men zelden iets van hem. De eerste beschrijving van de watermaïs en vele zaden, door hem naar Parijs gezonden, opdat men er proeven rneê zou nemen in Algérië, schijnen hunne bestemming niet te hebben bereikt.
Toen men er later (1854) van hem vroeg, zond hij eene menigte zaden en stekken naar Europa. Geruimen tijd hield hij zich bezig met planten-geographie en vervaardigde een tafereel van de soorten, die uit de keerkringslanden op den gematigden gordel overgaan. Onverpoosd verzamelde hij gewassen, die hij naar het stelsel van Endlicher en De Candolle rangschikte, voorts gesteenten en fossielen, en het was zijn lievelingswensch, dat hij eenmaal al die voorwerpen naar Parijs zou overbrengen. In 1853 ging hij van St. Borja naar Corriéntes, waar hij eigenaar was van uitgestrekte gronden, hem door genoemden Staat uit erkentelijkheid geschonken voor de diensten, die hij bij het ordenen van een muséum in de hoofdstad bewezen had. Die gronden hadden eene waarde van 10000 Spaansche daalders, en wanneer Bonpland ze verkocht had, zou hij, daarenboven in het bezit van een jaargeld van 3000 francs, zonder zorg zijne dagen hebben gesleten.
Hij had echter groote plannen, die hij wegens gebrek aan de noodige geldmiddelen niet ten uitvoer kon brengen. Allengs verviel hij tot armoede; de enkele Europeanen, die hem te Santa Anna — zoo heette zijn landgoed — kwamen bezoeken, werden pijnlijk aangedaan bij het aanschouwen der hut van stroo, waarin de beroemde geleerde zich behielp. Tevens was hij volstrekt niet gezind, om raad of bijstand van anderen aan te nemen, en hij vermeed de menschen, om zich aan hunne aanbiedingen te onttrekken. Toen de Duitsche geneesheer Avé-Lallemant in April 1858 hem bezocht, waren de krachten van den grijsaard reeds zóó aan het afnemen, dat men een spoedig uiteinde verwachten kon, en weinige weken daarna kwam in Europa het berigt, dat Bonpland den 4den Mei van laatstgenoemd jaar overleden was. Zijne opmerkingen over het herbarium, op zijne reizen met von Humboldt verzameld, zijn door Kunth in de “Nova genera et species plantarum (Parijs, 1815— 1825, 12 dln)” opgenomen.