zoom - Zelfstandignaamwoord
1. buitenrand
2. tegen uitrafeling beschermende omslag van het uiteinde van een kledingstuk
♢ Ik moet er nog even een zoom in zetten.
zoom - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zomen
♢ Ik zoom
2. gebiedende wijs van zomen
♢ zoom!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zomen
♢ zoom je?
zoom - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoomen
♢ Ik zoom
2. gebiedende wijs van zoomen
♢ zoom!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoomen
♢ zoom je?
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: