Wat is de betekenis van zoom?

2024-04-25
WhatsApp woordenboek

redactie Ensie (2023)

ZOOM

Zoom

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zoom

zoom - Zelfstandignaamwoord 1. buitenrand 2. tegen uitrafeling beschermende omslag van het uiteinde van een kledingstuk Ik moet er nog even een zoom in zetten. zoom - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zomen ♢ Ik zoom...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

zoom

zoom - zelfstandig naamwoord 1. omgeslagen en vastgenaaide rand onderaan een kledingstuk ♢ de zoom van je jurk hangt eruit! 1. de zoom van het bos [de rand ervan] Zelfstandig naamwoord: zoom ...

2024-04-25
Lexicon voor de kunstvakken

Wouter van Boesschoten, Wieneke van Breukelen, Ton Konings m.m.v Henriette Coppens, Eefje Lonis, Jos van Waterschoot & Simon Wienke (2002)

zoom

Een zoom: 1) (beeldend): zie zomen en zoomband; 2) (film): lijkt op een camerabeweging maar is het niet omdat m.b.v de lens van de film-camera het onderwerp dichterbij komt (inzoom) of verder weg gaat (uitzoom).

2024-04-25
Molenwoordenboek

B.D. Poppen (2000)

Zoom

Scherpe, vrij rechte afscheiding van donkere wolk en een lichter, soms fel wit gedeelte daaronder. Bij het passeren zal de wind flink toenemen en ruimen.

2024-04-25
Videofilmen: termen en begrippen

Emanuel Damsteeg (1992)

Zoom

Zonder de camera te bewegen het beeld naar je toe halen of wegduwen, zie Zoomobjectief.

2024-04-25
Journalistiek begrippenlijst

Henk Vreekamp (1989)

Zoom

in een vloeiende opnamebeweging dichterbij halen van een onderwerp door wijziging brandpunt van de lens.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Zoom

s., seam(e).

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)