Gepubliceerd op 30-10-2017

zesvoud

betekenis & definitie

zesvoud - Zelfstandignaamwoord
1. zes maal zo grote hoeveelheid
2. (wiskunde) natuurlijk getal dat deelbaar is door zes

zesvoud - Bijwoord
1. zesmaal, op zes manieren, in zes opzichten, in zes onderdelen
Gitaar, zedig en bezeten.<br />Gitaans en kerkplechtig. Spelers<br />Kwamen en gingen; vergeten<br />Rustte ze in stof, dagen, weken:<br />Een voorwerp van welgesneden<br />Hout, zesvoud besnaard, gebleven.

Woordherkomst
afgeleid van zes met het achtervoegsel -voud

Uitdrukkingen en gezegden
♦ in zesvoud
[1] in de vorm van zes identieke exemplaren, dat wil zeggen: met vijf kopieën erbij}