Gepubliceerd op 17-10-2017

-voud

betekenis & definitie

-voud - Achtervoegsel
1. ter vorming van bijvoeglijk naamwoorden en bijwoorden afgeleid van bepaalde en onbepaalde hoofdtelwoorden, met als betekenis ‘zo veel, zo vaak e.d. als in het telwoord is genoemd’; b.v. in duizendigvoud, menigvoud, zevenvoud
2. ter vorming van zelfstandig naamwoorden afgeleid van bepaalde en onbepaalde hoofdtelwoorden, met als betekenis 'zoveel maal het aantal e.d. als in het telwoord wordt genoemd; b.v. in tweevoud, vijfvoud, veelvoud
3. ter vorming van zelfstandig naamwoorden van een bijvoeglijk naamwoord, verwant met vouwen

Verwante begrippen
-voudig