Gepubliceerd op 02-11-2017

stick

betekenis & definitie

stick - Zelfstandignaamwoord
1. staafvormig voorwerp
2. (sport) een slaghout bij (ijs)hockey, een hockeystick
Bij hockey wordt gebruik gemaakt van sticks.
3. (sport) idem gebruikt bij golf, een golfclub
4. (informatica) een USB-stick of memorystick
Geef me je stickje maar even, dan kan ik de bestanden kopiëren.
5. een wietstick of joint (meestal stickie genoemd)

Woordherkomst
Leenwoord uit het Engels.