nabij - Bijvoeglijk naamwoord
1. zich in de onmiddellijke omgeving bevindend
♢ Het nabije heelal is onderwerp van deze studie.
nabij - Bijwoord
1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
♢ nabijkomen: Dat kwam de honderdduizend nabij.
2. dichtbij, direct in de buurt
♢ Ik ken hem al jaren van nabij.
nabij - Voorzetsel
1. in de onmiddellijke omgeving van
♢ Het museum is nabij de kerk gelegen.
Woordherkomst
samenstelling van na en bij
Gepubliceerd op 04-12-2017
nabij
betekenis & definitie