Gepubliceerd op 04-12-2017

kastelein

betekenis & definitie

kastelein - Zelfstandignaamwoord
1. (geschiedenis) de plaatsvervanger van de kasteelheer in het beheer van het kasteel
Coenraad Cuser, in 1400 kastelein van Teylingen en raad van hertog Albrecht, wordt nog voor het laatst vermeld in 1405.
2. (geschiedenis) een belangrijke ambtenaar die in dienst stond van de landheer en optrad in de rechtspraak en bestuur
3. (verouderd) een kroeg- of herberguitbater
De kastelein goot mijn glas opnieuw vol.

Woordherkomst
Afkomstig van het Latijnse castellanus (kasteelheer, slot- of burchtvoogd, burggraaf).

Synoniemen
[1] slotvoogd, rentmeester
[2] drost
[3] herbergier, waard, kroegbaas, kroeghouder, cafébaas, caféhouder