Gepubliceerd op 04-12-2017

geus

betekenis & definitie

geus - Zelfstandignaamwoord
1. (m) elk van de edelen van het Verbond (1566) en vijanden van de regering van koning Philips II in de Nederlanden
2. (m) gegoten ijzer in de vorm van een langwerpig blok met schuine zijden, gieteling
3. (f) / (m) kleine vlag met stervormige rood-wit-blauwe banen op de voorplecht van schepen, gehesen op zon- en feestdagen

geus - Bijvoeglijk naamwoord
1. (historisch) behorend tot de Nederlandse opstandelingen tegen koning Philips II in de 16e eeuw
2. (religie) (verouderd) protestant

Woordherkomst
[zelfstandig naamwoord 1] vermoedelijk van Frans gueux "bedelaar"
[zelfstandig naamwoord 2] vermoedelijk van Frans gueuse "lingot, gieteling"
[zelfstandig naamwoord 3] vermoedelijk van [zelfstandig naamwoord 1], in het bijzonder de watergeuzen
[bijvoeglijk naamwoord] afgeleid van het [zelfstandig naamwoord 1]

Antoniemen
paaps