Gepubliceerd op 13-11-2017

droog

betekenis & definitie

droog - Bijvoeglijk naamwoord
1. geen of zeer weinig vocht bevattend
Die broek is weer droog.
2. zonder gevoel, saai, dor (-> droogkloot)
3. op een quasi ernstige manier een grap maken
Ze is komisch, droog, vilein, naïef en tegelijk berekenend.
4. van wijn: niet zoet
Mag ik van u een droge witte wijn.

droog - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drogen
♢ Ik droog
2. gebiedende wijs van drogen
droog!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drogen
droog je?

Antoniemen
nat, vochtig