Gepubliceerd op 13-11-2017

drieënhalf

betekenis & definitie

drieënhalf - Hoofdtelwoord
1. (breukgetal) de breuk 3½; drie en een half
Hij is na drieënhalf jaar weggegaan.
Ik heb drieënhalve kilo aardappelen gekocht.

Woordherkomst
samenstelling van drie en half met het invoegsel -en-