bonk - Zelfstandignaamwoord
1. (onomatopee) een bonkend geluid.
2. een harde klont
♢ Er zaten allemaal bonken in het beslag.
3. (overdrachtelijk) een stevige kerel.
♢ Wat een een bonk van een vent, kwam daar ineens door de deur.
4. een grote knikker
bonk - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bonken
♢ Ik bonk
2. gebiedende wijs van bonken
♢ bonk!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bonken
♢ bonk je?
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: