boeh! - Tussenwerpsel
1. uitroep om afkeuring aan te geven
♢ ‘Lelijk haar is 't,’ plaagt het ventje. ‘Melkboeren-hondehaar. - Een witkop ben ie. Boeh, lelijke witkop!
2. uitroep om iemand aan het schrikken te maken
♢ Zij zwaaiden met de armen en riepen zoiets als ‘boeh!’ om de boze geesten, die hun pad konden kruisen, te verjagen.
3. loeiende geluid van een koe
♢ Je hoort er geen verkeer. (…) Alleen zo af en toe boeh... boeh. Koeien.
boeh - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boeien
♢ Ik boeh
2. gebiedende wijs van boeien
♢ boeh!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boeien
♢ boeh je?
Woordherkomst
(klanknabootsing) ; vergelijk ook boehoe als weergave van huilen en poeh dat spot of verbazing uitdrukt
Gepubliceerd op 30-10-2017
boeh
betekenis & definitie