Gepubliceerd op 10-11-2017

beuk

betekenis & definitie

beuk - Zelfstandignaamwoord
1. (plantkunde) Fagus sylvatica een Europese hardhoutboom
Een beuk heeft een gladde stam een eik heeft een ruwe bast.
2. een bekisting als hulpmiddel bij tunnelbouw
3. een onderdeel van een kerkgebouw, schip
De beuk van de kerk bestond uit een middenschip en twee zijbeuken.
4. een stevige duw, oplawaai, opdoffer (-> ww. beuken)
Ik kreeg verschillende beuken van mijn tegenstander te verduren.
5. het rammen van een poort
Ik gaf een flinke beuk tegen de gesloten deur zodat die openvloog.
De beuk erin!

beuk - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beuken
♢ Ik beuk
2. gebiedende wijs van beuken
beuk!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beuken
beuk je?

Synoniemen
[1] beukenboom

Verwante begrippen
gewone beuk, groene beuk