Zoals men weet, wordt een boek meestal met losse letters gezet. Is het werk van eenigen omvang, dan reikt de voorraad letters („typen") niet toe, om het geheele boek achter elkander te zetten. Daarom is het gewoonte het boek in vellen (meestal van 16 blz.) te zetten; op blz. 17 begint dan vel 2, zie 't cijfer rechts onderaan ; op blz. 49 vel 5, enz.
Is nu zulk een vel afgedrukt (en wel in het benodigd aantal exemplaren), dan breekt de zetter het zetsel van die 16 blz. weer af en verdeelt elk lettertje weer over de daartoe bestemde hokjes van de letterkast (het z.g. „distribueren" — verdelen). De vrijgekomen letters kunnen dan weer voor een nieuw vel dienen. Wordt een boek veel gebruikt, dan zal men voor eiken nieuwen druk den tekst (copy) weer opnieuw moeten zetten. Om nu de groote kosten daarvan uit te winnen heeft men iets uitgevonden, waardoor een nieuw zetsel niet noodig is. Men neemt nl. van het zetsel van den ouden druk, voordat het gedistribueerd wordt, een afgietsel, bijv. van gips, tegenwoordig veel in dik papier ; de letters zijn in dit afgietsel (de matrijs = moeder) als verdiepingen (en bas) ingedrukt; die holten giet men weer met een letter specie vol en men heeft nu een zetsel („vorm"), volkomen gelijk aan het oorspronkelijke zetsel. (Men kan natuurlijk ook meer dan één afgietsel nemen.)
Dit middel nu om een afgietsel te maken noemt men stereotypie. Hierdoor heeft men ook nog een ander voordeel: in elk nieuw zetsel sluipen nieuwe drukfouten in en deze zijn in tafels met cijfers, bijv. logaritmen, enz. zeer hinderlijk. Van een veel gebruikt boek: logaritmen, bijbels, enz., laat men dus bij voorkeur stereotypische drukken maken. Maar nog een ander voordeel geeft de stereotypie. Vele dagbladen hebben tegenwoordig zulke groote oplagen, dat één lettervorm (één zetel, met losse letters) niet voldoende is; immers het zou veel te lang duren om zulk een grote oplage af te drukken. Daarom neemt men de stereotypie te baat; men maakt bijv. 5 afgietsels en men kan 5 persen tegelijk laten werken. Maar nog verder is het menschelijk vernuft gegaan. Deze wijze van drukken hield nog te lang op voor de dagbladen; elk exemplaar der courant moet nl. afzonderlijk op de pers gelegd worden en verwijderd, ja feitelijk tweemaal, daar de courant aan twee kanten wordt bedrukt. Nu heeft men in plaats van platte vormen cilindervormige (als rollen) gemaakt en wel twee: één voor den buiten- en één voor den binnenkant van het blad. Nu laat men een groote rol papier (papier zonder eind) tusschen de twee cilinders (met den gestereotypeerden tekst) door loopen en de beide zijden worden tegelijkertijd bedrukt; de machine snijdt zelf het papier ter grootte van de courant af en werpt elk exemplaar netjes gevouwen er uit. Met zulk een ronddraaiende pers („rotatie-pers") kan men in één uur + 40.000 exemplaren afdrukken.