Wetenswaardig Allerlei

T. Pluim (1922)

Gepubliceerd op 25-01-2017

Piëtisten

betekenis & definitie

Aan het einde van de 17e eeuw ontstond in Duitsland een richting op godsdienstig gebied, wier aanhangers men Piëtisten heette. Zij eisten vroomheid des harten en een werkdadig geloof. Dit geloof moest blijken uit de wedergeboorte. Zij erkenden geen afzonderlijke priesterlijke roeping: ieder hunner was er toe bevoegd; vandaar, dat zij vooral veel huiselijke godsdienstoefeningen hielden.

De stad Halle werd het brandpunt van deze richting, waar thans nog de stichtingen van Ä. H. Francke, een der hoofdleiders, gevonden worden, o. a. het beroemde weeshuis. Ook ijverden zij voor de zending. Later vervielen de Piëtisten tot dweperij, zooals bleek uit hun overdreven bekeringsijver en de minachting, waarmee zij op niet-wedergeborenen neer zagen. Zij zochten toen vooral hun zieleheil te bevorderen door zelfkastijding en verachting van alle wereldse genoegens, zelfs van wandelen; zij beschouwden toen het leven als een tijd van boetedoening. Sedert het midden der 18e eeuw begonnen de Piëtisten door hun overdrijving meer en meer in aantal te verminderen.

< >