Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Monroe-leer

betekenis & definitie

Op 2 Dec. 1823 richtte James Monroe, de vijfde president der Vereenigde Staten, tot het Congres een boodschap, die de als Monroe-leer bekende verklaring bevatte. Daarin werd o.m. uitgesproken, dat elke poging eener mogendheid der Oude Wereld om haar koloniaal gebied uit te strekken over de republieken van het Westelijk Halfrond zou worden beschouwd als de openbaring eener onvriendelijke gezindheid jegens de Vereenigde Staten.

Verder bevatte de boodschap deze verklaring: met de bestaande koloniën of onderhoorigheden van eenige Europeesche mogendheid hebben wij ons niet ingelaten en zullen wij ons niet inlaten.De eerste verklaring mag beschouwd worden als de grond voor de tusschenkomst der Unie in het grensgeschil tusschen Venezuela en Britsch Guiana in 1895. (Zie over de voorgeschiedenis van dit ingrijpen der Unie, William L. Scruggs, The Colombian and Venezuelan Republics, London 1900). Dat de tweede verklaring geen waarborg is voor onthouding van de zijde der Unie blijkt uit hare interventie in 1895 en 1897 gedurende den opstand op Cuba.

In the North American Review van 15 Aug. 1902 schreef L.S. Rowe, voorzitter van de commissie tot herziening van de wetten van Porto Rico, dat de

Monroe-leer geen andere verandering van souvereiniteit in de Karaïbische zee zou dulden dan overdracht aan de Vereenigde Staten, en dat een samenloop van onweerstaanbare economische en politieke krachten de West-Indiën in de armen der Vereenigde Staten drijft. In een voor officieus geldend artikel in de National Review van Febr. 1903 verklaarde de Amerikaansche admiraal Mahan, dat, ging Nederland deel uitmaken van een Duitsch Rijksverbond, de Vereenigde Staten het overgaan van Suriname en Curaçao zouden verhinderen. Deze uitspraken van Amerikaansche politici, die met andere van gelijke strekking zouden te vermeerderen zijn, mogen volstaan om de overtuiging te vestigen, dat, bij de steeds ruimer wordende toepassing van de Monroe-leer, in de komende geschiedenis van het Europeesche bezit in Amerika, de Vereenigde Staten een woord mede te spreken zullen hebben. (Uit de zeer omvangrijke litteratuur zij hier slechts verwezen naar Maurice D. de Beaumarchais, La Doctrine de Monroë, Paris 1898 en Dr. H.T. Colenbrander, Oorsprong, practijk en toekomst der leer van Monroe. De Gids van 1 Juni 1910).

< >