Tout

betekenis & definitie

[Fr., van Lat. totus] geheel; tout à vous afk. t.à.v., geheel de uwe; tout comme chez nous, juist als thuis, juist als bij ons; tout court, in 't kort, kortom; dat is al; tout de suite, ogenblikkelijk, aanstonds; tout est perdu (fors l’honneur), alles is verloren (behalve de eer); tout savoir, c'est tout pardonner, alles weten is alles vergeven.