[Fr. doubler, van Lat. duplicare = dubbelvouwen, van duo = twee, en plicare = vouwen]
1 (alg.) verdubbelen, spec. inzet bij spel (bijv. bij bridge aankondigen dat de verlies- of winstpunten dubbel zullen tellen);
2 samen optreden met, verbinden met (bijv.: eigenbelang gedoubleerd met driest optreden);
3 (toneel) de rol van een ander overnemen; ook: een dubbelrol spelen;
4 (school) een klas tweemaal doorlopen, blijven zitten;
5 (schilderkunst) verdoeken;
6 (kleding) voorzien van voering.