[Lat., van ater = zwart, donker; oorspr. een vertrek in de oudste woningen dat door rook donkergekleurd was]
1 (bouwk.) in de Oudromeinse woning de binnenste ruimte tussen ingang en woonvertrek, oorspr. het centrum van het gezinsleven, later ontvangstzaal. Het kreeg de vorm van een voorhof, met in het midden een open dak waaronder een bassin om de regen op te vangen, waaromheen zuilen of een zuilengalerij;
2 (anat.) (n.a.v. het Oudromeinse atrium) elk der beide hartboezems.