Gepubliceerd op 16-11-2020

Wulp

betekenis & definitie

Numenius arquata (Linnaeus: Scolopax) 1758. Deze is de grootste der Steltlopers (Onderorde Charadrii) en in de Lage Landen goed bekend als broedvogel, doortrekker en wintergast.

De naam is gemotiveerd door het opvallende, luide, melodieuze vocabulaire van deze soort. Wulp is ook een ruimere N benaming voor alle verwante grote soorten met een omlaaggebogen snavel, waarvan de iets kleinere Regenwulp ← de bekendste is. De Dunbekwulp ← kwam vroeger op de trek ook wel eens in N voor, maar is nu vrijwel uitgestorven.Bij Houttuyn 1763 wordt het begrip Wulp ruimer gedefinieerd: ook Linnaeus' Scolopax rubra, dit is de Rode Ibis Eudocimus ruber (Linnaeus) 1758 (E Scarlet Ibis), wordt door hem "wulp" genoemd, te weten "Roode Wulp van Brasil" (p.217). {Tot de familie der'Sneppen' (Scolopax) werden door Linnaeus ook de Ibissen gerekend.} Wulp is ook de officiële zuidafrikaanse naam voor de Wulp, en Klein Wulp voor de Regenwulp.

Voor de verklaring van Numenius zie onder Maanvink.

F Courlis 'Wulp' lijkt een onomatopee naar de vlucht- en alarmroep. Via F/mf corlys (1555) komt het woord van mf courlieu (13e eeuw), dat merkwaardig genoeg minder fraai klanknabootsend is (zie ook onder Lieuw). Milanees Caroli [Houttuyn 1763 p.221] is wel hetzelfde woord; Le Clercq 1776 (p.47) neemt deze naam over alsof het N ware.

N Wulp is hoogstwaarschijnlijk geen zuivere onomatopee, wat men zou kunnen veronderstellen indien het woord vroeger een meer tweelettergrepige uitspraak (zoiets als "wuu-liep") zou hebben gekend (vgl. ook sub Kuilder). Daar zijn echter geen aanwijzingen voor. In feite is de mnl naam voor deze soort al niet eens geregistreerd. In Valentyn (1724/1726) treffen we voor deze soort(en) de naam Langbek aan. Houttuyn 1763 noemt Linnaeus' 5e 'Snip', Scolopax Arquata, de Gemeene Wulp ("De Oostfriezen heetenze Wallop, de Friesen Schrye en wy Wulp."). In NV 1789 heet de Wulp: "Graeuwe wulp".

ETYMOLOGIE Van Bree 1972 en Van Loey 1971 geven wulp als één der voorbeelden van een korte -uklank (/^/), die uit de korte -eklank is ontstaan ("vanaf de tweede helft der 14e eeuw" zegt Van Loey, "in het onl" zegt Van Bree) (zoals spul <spel). De oudere vorm van wulp zou derhalve *welp geweest zijn. Er is ws. etymologische verwantschap tussen Wulp en welp 'jonge Hond; jonge Leeuw'; de veronderstelling is dat het geluid van de Wulp de naamgever aan dat van een jonge Hond heeft doen denken, ofwel 'neutraler': het grondwoord betekende 'luid klinken', de betekenis ook van oudnoords hvellr 'luid klinkend' [AEW]. De vogelnamen Wulp, Wallop, Wilp en Wyls zijn dushalf-onomatopeeën.

In strijd daarmee gaan NEW 1992 en VT 2000 uit van Wulp <*wilp, zonder de vocaal hiervan de verklaren.

De vormen Wilp ← en Wylp ← zouden als volgt verklaard kunnen worden: de vocaal in (*)welp werd onder invloed van de aangrenzende medeklinkers gerond tot wulp en vervolgens werd de vocaal ontrond (dit als ingweoons verschijnsel, reeds in de onl periode plaatsgrijpend) tot gronings Wilp, fries Wylp, oostfries Regenwilp en oudengelsHwilpe [VanBree 1972p.31 resp. 32].

E Curlew Help en münsters Tütewelp ontsnapten dan aan de ronding.

Misschien echter is er hier van dezelfde nog onopgehelderde constellatie sprake als bij N schelp, N dial. schulp en mnl scilpe (idg basis *skelb) [NEW].

Lockwood 1993 vergelijkt de E volksnamen Whaup (o.a. in Schotland), Curlew Help (in Lancashire) (beide = Wulp), Whelp en Yarwhelp (beide = Grutto, de laatste ook Rosse Grutto en Kluut; vgl. E whelp 'welp'), en oudengels Hwilpe (een zeevogel van niet nader gepreciseerde aard).

Suolahti 1909 en Buma 1974 (in ViF p.463) brengen ook de friese naam Wilster ← in verband met fries Wylp.

TOPONIEMEN De vogelnaam is in verband te brengen met een drietal geografische namen: het dorp De Wilp (De Wylp) in Groningen, 10 km ten oosten van Drachten, dat genoemd is naar het uithangbord van een herberg waar een (Regen)Wulp op stond afgebeeld; Wulpen, de naam van een later vergaan eiland voor de kust bij Cadzand (Zld) (<VVlpis (1089) <Ulpe (1050) (dit spoort niet geheel met de periode van de klankwisseling korte -enaar korte [ü] volgens Van Loey 1971) en Wülpensand, een plaatsnaam in NoordDuitsland. Het D vertoont in de bovengenoemde plaatsnaam Wülpensand (mnd Wülpe) en in nederduits Regenwölp (in Mecklenburg) de geronde vormen van *welp of *wilp.

Van Loey noemt het voorkomen van de gin klank en schrift in plaats van de w(goensdach i.p.v. 'woensdag'). Bij het woord Wulp komt dit mogelijk ook voor. De Vries 1928 vermeldt naast oostfries Regenwilp ook de oostfriese naam Regengilp voor dezelfde vogel (de Wulp). In ViF wordt E. Halbertsma geciteerd met de volgende regels uit een gedicht (Lapekoer, 1834):

"De wettergulpen fleagen In goelden yn 'e fljocht, In nei de terpen teagen De hoantsen yn 't gefjocht."

"De (Regen)wulpen vlogen En riepen in hun vlucht, En bij de terpen stapten trots de Kemphanen rond."

In "wettergulpen" ziet men ook in het fries de vocaal u in het woord voor 'Wulp'. Verder ziet men de spelling met g(gulpen), alsmede de verleden tijd van het ww. güle dat 'huilen' betekent, maar ook het uiten van geluiden van een verscheidenheid aan vogelsoorten weergeeft (vgl. Gülswan en Gülswel). De woorden gulp en güle lijken dus wel bij elkaar te passen! De naam met Gzou etymologisch verwant kunnen zijn met fries güle en gronings galpen 'huilen, schreeuwen', E yell 'gillen', 'kreet' (znw.) en het woorddeel -gaal in Nachtegaal ← (zie voor een parallel tussen gen w ook sub Gielegou sub Wielewaal).

De gis in Regengilp nog in een ander opzicht interessant. In N gist (mnl ghest) en gisteren (vgl. D gestern en E yesterday) is de korte -isecundair aan een korte -e-; als dit voor gilp ook geldt, is de primaire vorm *gelp, waarin de klinker dan overeenkomt met *welp (vgl. boven).

< >