Regulus ignicapillus (Temminck (Brehm): Sylvia) 1820. ZuidN Vuurhaantje, fries Fjoertüfke ←.
Het element vuur in de naam wijst er op dat de oranje kruinstreep bij het volwassen ♂ fraaier van tint is dan bij het Goudhaantje, iets wat door de N naamgever Coenraad Jacob Temminck (17781858) tot uitdrukking is gebracht in zowel de wetenschappelijke naam (Lat ignis 'vuur'; Lat capillus '(hoofd)haar'; hier: 'veren van de kop') als in de N. D (Feuerköpfiges Goldhähnchen [Schlegel 1844]) en E (Firecrest). F Roitelet triplebandeau [Schlegel 1844; C&C 1995] omschrijft het verschil met het Goudhaantje ←: bij het Vuurgoudhaantje zijn er in totaal drie lichtgekleurde strepen over de lengte van de kop i.t.t. één, precies over de kruin, bij het Goudhaantje. Sp Reyezuelo listado (letterlijk 'gestreept koninkje') verwoordt het verschil met Reyezuelo sencillo ( = Goudhaan, letterlijk 'onopgesmukt koninkje'; vgl. wetenschappelijke naam inornatus van de Bladkoning) iets anders. WBD en WLD behandelen de soort niet. Dit illustreert de slechte bekendheid bij het volk.BENOEMINGSGESCHIEDENIS B&O 1822 noemen de soort als 27e en laatste (toegevoegde!) Motacilla: "Motacilla Ignicapilla, BREHM De vuurkleurige gekuifde Kwikstaart." Schlegel 1852: Het vuur-goudhaantje.
ETYMOLOGIE N vuur <N vuer, vier [VK c.1618] <mnl vuur, vier (Bern. c.1240) <oudnederfr fuir; fries fjoer (mv. fjurren; fjurke 'vuurtje') <oudfries fiur; nederduits Füür <oudsaksisch fiur; D Feuer <mhd viur, viuwer <ohd fiur; E fire <oudengels fyr; <westgerm *fuir; noors/zweeds fyr <oudnoords fyrr; gotisch fon 'vuur' is verwant, maar méér nog met N vonk; Gr pur (>N pyromaan); middeliers ur 'nieuw, fris' <oudiers ur 'vuur'; <idg *peuor (vgl. Klankwet nr.7), mogelijk een verlenging van idg *peu'reinigen' (vgl. de betekenis van het middelierse woord) (vgl. Lat purus 'rein') [VT]. Voor de etymologie van goud: zie onder Goudhaantje; voor die van -haan(tje), zie aldaar.