Gepubliceerd op 16-11-2020

Uilekop

betekenis & definitie

Jagersterm waarmede de Houtsnip aangeduid werd/wordt [vD 1961, 1970], eerder reeds bij Schlegel 1854-1858: "De jagers geven aan de grootere voorwerpen [van de Houtsnip] den naam van Uilenkoppen." (p.429). D Eulenkopf = "(oude) houtsnip" [Van Beckum 1952], maar ook 'Griel' [Wüst 1970 p.189] en 'Goudplevier' [Suolahti 1909 p.271].

In Kinrooi (BL) schijnt de naam Uilekop bij de Scholekster terechtgekomen te zijn [WLD 2001 p.216].Fries Ülekop [Zantema 1992]; Boersma 1977 in ViF: "De earste Houtsnippen dy't hjerstmis [=in de herfst] ut it noardeasten komme, wurde Ulekoppen neamd". Uit deze omschrijving zou men mogen besluiten dat men in Friesland niet de weinige aldaar voorkomende broedvogels met deze term aanduidde.

Een nadere analyse vergt de naam "Oulsholtje" ←, een vogel waaraan de friese dichter Gysbert Japicx (1603 1666) speciale vocale kwaliteiten toekende. Dit kan dan niet een (winterse!) Houtsnip zijn, zoals Boersma (l.c.) veronderstelt. Terecht zoekt Boersma in de richting van een bekende friese vogel; maar als broedvogel is de Houtsnip in Friesland vermoedelijk altijd al zeer schaars en uiterst lokaal geweest. De baltsroep, het enige wat men ooit van de Houtsnip horen kan, is nogal onopvallend, aan de gewone man vrijwel zeker onbekend. Strikt genomen kan men de baltsroep van de 'Ulekoppen' in Friesland helemaal niet horen: dit zijn immers uitsluitend de op de najaarstrek verschijnende vogels. DeVries 1911 en Zantema 1992noemen "ülsholtsje =Kuifmees Parus cristatus".

Indien dit gegeven berust op overwegingen van de door Boersma [ViF p.76] geciteerde auteurs, dan zal men het met Boersma eens zijn dat de in Friesland bijna onbekende Kuifmees (stellig rond 1650) volstrekt niet de ideale kandidaat is voor Gysbert Japicx' "Ouls-holtje". Afgezien daarvan stellen ook de vocale kwaliteiten van deze soort nog eens te weinigvoor. Er is mogelijkerwijs ooit de verkeerde voorzet gegeven door te veronderstellen dat het "Ouls-holtje" wel een "sjongfügeltsje" zou zijn [ViF p.76]. {Als men aan een Uil (letterlijk) als kandidaat wil denken, zou dit de Steenuil moeten zijn. Ervoor pleiten: 1. deSteenuil was in Friesland als broedvogel zeer algemeen (Albarda 1884); 2. de Steenuil schuwt de menselijke nederzettingen niet, evenmin als het daglicht: de mensen kenden hem dus vrij goed van visuele waarneming. Uiteraard kijkt men het eerst naar zijn kop als men een Uil ziet; 3. vocaal stelt de Steenuil veel meer voor dan de Houtsnip: zijn luide voorjaarsroep ontging de mensen niet (vgl. sub Waarüle); 4. de Steenuil is een kleine Uilensoort; vandaar dat hij vaak 'Steenuiltje' genoemd wordt. Ook "Ouls-holtje" staat nadrukkelijk in de verkleinvorm.

Tegen deze kandidaat pleit dat deze dan naar zijn eigen (grote) hoofd was benoemd. Men zou ook kunnen overwegen dat het "Ouls-holtje" een kooivogel geweest kan zijn. De Grasparkiet Melopsittacus undulatus (Shaw) zou geen onaardige kandidaat geweest zijn (hij zingt verdienstelijk en het kopje, met de in de veren verborgen kromme snavel en de concentrische lijnen om het gele oog rechtvaardigt de vergelijking met de kop van een Uil), ware het niet dat deze soort pas na 1840 in Europa is ingevoerd.} Het Ouls-holtje van Gysbert Japicx is ws. een (in Friesland te verwachten!) weidevogel geweest. Voor de Wulp als kandidaat zou diens prachtigjodelend baltsgeluid kunnen pleiten maar tegen deze pleit dat hij veel te groot is. Een in het voorjaar boven de friese weidegronden mooi Zangvogelachtig geluid is dat van de Wilster (Goudplevier). Uit de sub Uilekop bij D Eulenkopf opgesomde soorten staat de Goudplevier óók! De naam werd gegeven, omdat men de Goudplevier een ronde kop vond hebben, iets dat in de traditionele D naamgeving ook voor andere soorten Plevieren gold [Suolahti p.271]. Dat dichters in één regel zowel Zangvogels als niet-Zangvogels combineerden, kwam in vroeger tijden vaak voor, bijv. ook bij Hans Sachs 1531, waar in Das Regiment der anderhalb hundert vögel 'de Wulp danst met de Grasmus' ("Der prachvogl tantzt mit der graßmucken").