Gepubliceerd op 16-11-2020

Taling

betekenis & definitie

Gemeenschappelijke N naam voor de twee kleinste soorten Grondeleenden, de Wintertaling Anas crecca en de Zomertaling Anas querquedula ←. Bij uitbreiding later ook voor andere, uitheemse kleine Anas-soorten, zoals de Bronskoptaling ← en Siberische Taling ←; reeds bij Houttuyn 1763 "Graauwe Taling" voor Linnaeus' "Anas rustica" (=Buffelkopeend ←) en "Gekapte Taling" en "Chineesche Taling" voor Linnaeus' Anas galericulata (=Mandarijneend ←).

De Wintertaling ← is een vrij zeldzame broedvogel in de Lage Landen en een talrijke doortrekker. De Zomertaling was niet zo lang geleden een algemene broedvogel in natte weidegebieden. Deze beide Talingen komen als broedvogel ook in Engeland en Scandinavië voor; de Wintertaling broedt ook op Ijsland.

BENOEMINGSGESCHIEDENIS In NV 1789 worden Wintertaling en Zomertaling Winter-Taling en Zomer-Taling genoemd. Kort daarvoor, in Houttuyn 1763, was het echter een onduidelijke zaak met de naamgeving. Houttuyn had ook de namen Winter-Taling (voor Linnaeus' Anas querquedula) en Zomer-Taling (voor Linnaeus' Anas circia), maar daarnaast nog een derde naam, Schijf-Taling, voor Linnaeus' Anas crecca. Wat Houttuyn Winter-Taling noemt, was volgens hem "de eerste der Talingen, maar tevens de grootste; weshalve hy ook den naam voert van middel-Eend." (p.58). Dat 'Talingen' in de vroegere terminologie de grootte van "middel-Eenden" konden bereiken, blijkt ook uit een citaat uit HG 1669 (teruggaand op Gesner 1555) waar staat dat de "Teeling" groter is dan de "Smeant" (zie sub Smient). Wat Smient betreft verbaast het niet, als men bedenkt dat de intrinsieke betekenis van Smeant/Smient 'kleine Eend' is; zie etymologie van Smient.

Zie ook Piiptjilling.

ETYMOLOGIE N Taling <N taelingh (Querquedula) [Junius 1567; VK c.1618] <mnl taling (1378), talinc; achterhoeks Taelink (1895) [Schaars]; daarnaast veel ingweoonse vormen: N Teelingh <mnl telink; fries Tjilling ← of Tsjilling, Tielling [De Vries 1928], gronings Teelnk, mv. Teelns en Tielnk; nederduits (oostfries) Telink (1656); germ *të1li[VT], beter dan *taili[FWH]. Echter, ws. zijn deze germ reconstructies slechts een deel van het oorspr. woord (zie verder), terwijl ze anderzijds juist te lang zijn; immers al deze namen hebben de uitgang -ling (/-link) welke een verkleiningssuffix is. Ook E Teal 'Wintertaling' en de volksnaam Atteal (Orkney & Shetland) kwamen eerder met verkleiningsuitgang voor als Teillis1 (mv.) en Atteilis (mv.) (1599); -i uit -ie een E/schots verkleiningssuffix, bijv. in Corbie (c.1420) (letterlijk 'Raafje') [Lockwood 1993 p.24]. Het deel -li behoort dan dus niet tot het germ grondwoord.

Voor de verklaring van Atteal, dat wegens het uitdrukkelijk noemen naast Teal in enkele oude bronnen, als een daarvan gescheiden begrip zou kunnen worden opgevat, veronderstelt Lockwood invloed van deens Atling(and) 'Zomertaling', invloed die op de Orkneys en op Shetland verwacht mag worden (De F®r 0er zijn nu nog deens). Deense invloed kan er eventueel op het noordN/friese taalgebied geweest zijn: N Taling en deens Atling (Attelingand bij Pontoppidan 1763) hebben alle klanken en de uitgang -ling gemeen. Er is dus verwantschap tussen de N/ friese en deense namen enerzijds, en, zoals Lockwood 1993 aangaf, tussen de deense naam en E Atteal (1813), Awteal (1652), Ateile (1653), Atteilis (1599) anderzijds.

Wat de E namen betreft kan Teal verklaard worden uit Atteal door metanalytische werking: Atteal werd mogelijk al in een vroeg stadium gereïnterpreteerd als a teal ('een Taling'), waardoor het nieuwe woord Teal (Tele1) ontstond. Ook in het fries kan metanalyse gespeeld hebben, bijv. in combinatie met het lidwoord ’e 'de'. In dit geval kan er een ouder *et(t)e(r)ling geweest zijn, of ook, gezien syltfries Ertling, *e(r)t(e)ling (in het fries wordt de r voor l, n en andere dentale medeklinkers niet uitgesproken; vgl. sub Sterns), met verspringen van de klemtoon na wegval van de eerste lettergreep.

Onderling verwant (/van elkaar afgeleid) zijn ws. deens Atlingand en Etterlings-And2 (vgl. syltfries Ertling 'Wintertaling'), Ertand [Schioler 1925 p.36, noot 9, verwijzend naar een woordenboek], Ortaand [Syv c.1700, daar als synoniem "Penelope"], zweeds Arta 'Zomertaling' (waarin de r niet uitgesproken wordt), ijsl Urtönd 'Wintertaling' (ook Arta [De Vries 1928]) en oudnoords Arta 'Wintertaling' [AEW].

Het vocalisme van Arta en genoemde Talingnamen is in overeenstemming met (de ingweoonse) Klankwet nr. 23 ←.

De conclusie uit het bovenstaande is dat de l in Taling en Teal niet bij de stam van het woord behoort (in feite een deel is van een suffix -ling), dat het oorspr. woord een r bevatte en dat het dus gelijk was aan of sterk geleek op (oudnoords) Arta 'Wintertaling'.

Het grondwoord hierin bestaat uit een klinker, een (rollende) r en een explosieve slotmedeklinker, welk geheel sterk doet denken aan de ratelende lokroep van het ♂ Zomertaling! De oorspr. naam is dus vermoedelijk een onomatopee3. De basis (urt, art, ort of ert) lijkt veel op krk, de basis van de namen Krakeend ← en D/scandinavisch Krickente/Krikand 'Wintertaling', ook onomatopoëtischvan oorsprong.

Oudere E etymologische theorieën vermeldden steeds de onzekere afkomst van E Teal en verwezen steeds naar mnl Teling. Macleod 1954 (Key to the names of British birds) zocht de oorsprong van de vogelnaam zelfs in het N ww. telen 'produceren, voortbrengen' en verklaarde Teling als 'het geteelde product'. Buma (Us Wurk 23; 1974) neemt germ *tailiuit FWH over, herleidt deze tot een hypothetische idg grondvorm en komt met 'bont-glanzende vogel' als oerbetekenis. Het is ws. deze weinig overtuigende theorie, die er dr. Boutkan van de Fryske Akademy toe gebracht heeft (in litt. 991015) te stellen dat Taling ws. een niét-idg naam is (dus uit een substraattaal voortkomt). Dit nu is speciaal bij onomatopeeën een mogelijkheid: bij zulke namen immers bepaalde de vogel zijn naam (door zo te roepen als zijn naam later geworden is); zowel een substraatvolk als een lid van de idg stam zou voor het eerst zo'n naam gehanteerd kunnen hebben.

Lockwood poneert oudengels *tela voor het ♂ en *tele voor het ♀ van de Wintertaling. Het hypothetische *tel zou volgens Lockwood een geluidsnabootsing kunnen zijn naar "the chuckling sound heard from the birds when feeding". Dit geluid is echter zeer zacht en onopvallend en daardoor nauwelijks een overtuigend soortkenmerk. Hoewel Lockwood met zijn gedachte aan een onomatopee op het goede spoor zou kunnen zitten, is juist de lettergreep tel (met slot-l) nauwelijks geschikt voor de weergave van een vogelgeluid, al helemaal niet voor dat van de Wintertaling (vgl. BWPI1977p.501).

1 E Tele is getraceerd tot 1201, daar behorend bij de persoonsnaam Robert Tele die naar de vogel is genoemd (Reaney 1976, A Dictionary of British Surnames).
2 Schade 1811: "i Mors kaldet Etterlings-Aand og Etterl®ns-Aand, hvilke Navne synes at v«re en forandret Udtale af Efterling eller efterlagt ^gs And, fordi man har troet, at denne And kunde v«re kommen af et lidet ^g, som den almindelige Graa-And til Slutning har lagt, og derfor er bleven saa liden." [Schioler 1925; mb.98H,23] (een niet serieus te nemen etymologie).
3 AEW noemt oudnoords Arta 'Wintertaling' en Lat Ardea "Reiger' etymologisch verwant. Dit op grond van klankwettige overeenkomst (de d en de t volgens Klankwet nr.5). Qua betekenis is er echter een dermate groot verschil, dat ook niet door andere woorden overbrugd wordt, dat deze stelling een te sterk speculatief karakter heeft. AEW bepleit tevens verwantschap tussen oudnoords Arta 'Wintertaling' en oudnoords Ertla ‘Witte Kwikstaart'; ook hier is er een groot betekenisverschil.