Eremophila alpestris (Linnaeus: Alauda) 1758. Op strandvlakten voorkomende Leeuwerik ←.
De officiële friese naam is Stranljurk ← (niet te verwarren met stränjurk), en er is de friese volksnaam Seeljurk (<Sé-ljurk). E Shore Lark was mogelijk het voorbeeld voor de huidige N naam [Thijsse 1944 p.160]. Een oudere officiële N naam luidde Bergleeuwerik ← en er zijn ook de verouderde N namen Alpenleeuwerik ← en Fransche leeuwerik ←, ws. ingegeven door de naam met 'alpestris' erin, curieus genoeg nog juist ook, als we uitgaan van de ten zuiden van ons overwinterende vogels op de voorjaarstrek.Ten tijde van Schlegel was de soort bij ons kennelijk zeer schaars en daarom slecht bekend, want onder "De berg-leeuwrik" vermeldt hij (1852, p.79): "Eens in Zuid-Holland, in het najaar geschoten". Schlegel 1844 wist al redelijk nauwkeurig het broedgebied op te geven (p.LX): "Nordöstliches Europa, nördliches Asien, einzeln in Mittel-Europa." Gezien deze wetenschap valt het nauwelijks te verwachten dat de soort Scandinavië pas na 1800 zou hebben betrokken (vgl. Voous 1960 en Buekers c.1910 p.252). Het feit dat Linnaeus de soort uit eigen land niet kende, is daarvoor onvoldoende bewijs. Het feit dat Klein de soort wel eens in Danzig gezien had [Houttuyn 1763 p.469], zou er op kunnen wijzen dat de soort toen al gewoon wel in Scandinavië broedde. Wel zullen de noordelijke regionen van het verspreidingsgebied gedurende de laatste ijstijd ontruimd zijn geweest. In Zuidoost-Europa is daarbij een (onder)soort achtergebleven (E. a. balcanica), die in tekening verschilt door de verbonden zwarte wang en borstband.
Brehm 1831 gebruikt de wetenschappelijke naam Phileremos alpestris. Ook Bonaparte 1838 hanteert deze. Deze en Eremophila zijn, afgezien van de laatste letters, anagrammen (net als A. Hitler en The Liar). Lat eremophila 'woestijnlievend' <Gr épp^og érèmos 'woestijn'; vgl. onder Heremietibis.