Gepubliceerd op 16-11-2020

IJsgors

betekenis & definitie

Calcarius lapponicus (Linnaeus: Fringilla) 1758. Fries Iisfink.

Het N en het fries zijn de enige talen waarin deze soort een naam draagt met 'ijs' erin. Waaróm is volstrekt onduidelijk: de soort is niet wit als ijs, wordt nooit of uiterst zelden op of bij ijs aangetroffen, en voorspelt als trekvogel (in september/oktober) weliswaar het koude seizoen (met sneeuw en ijs), maar strikt genomen doen de wegtrekkende Zwaluwen in het najaar dat ook! Een reden zou kunnen zijn dat men de Sneeuwgors (die een goede reden voor die naam heeft) bijna over één kam dreigde te scheren met de er in veel opzichten op gelijkende IJsgors, maar door een subtiel verschil in naamgeving dit onheil kon afwenden. Sneeuw lijkt veel op ijs, maar is net een beetje anders, de Sneeuwgors lijkt veel op de IJsgors, maar is net een beetje anders. Schlegel 1858 en Albarda 1897 vermelden de soort als behorende tot de in N voorkomende vogels (onder de naam IJsgors), maar Schlegel 1852 vermeldde hem niet. Kennelijk was de IJsgors toen, ondanks de massale Vinkenvangsten in die tijd, nog nooit met zekerheid in N aangetoond of waargenomen! {Schlegel vermeldt wel de Sneeuwgors, die ". somtijds in menigte, langs het zeestrand van Noorden Zuid-Holland voorkomt."} Aangezien Linnaeus in 1758 onder de naam Fringilla lapponica de 'vijfde der Vinken' beschrijft (zo summier dat dit met evenveel recht op de Bosgors zou kunnen slaan!), valt de naam Fringilla lapponica ook in Houttuyn 1763. Deze echter weet met de naam geen raad, herkent er in elk geval geen in N voorkomende vogel in en verwijst naar de zweedse auteur Rudbeck: "Rudbeck heeft hem Laplandsche Distelvink genoemd." Nu nog komt het eerste element in de zweedse en noorse namen voor deze soort voor: Lappsparv en Lappspurv.