Gepubliceerd op 16-11-2020

IJsduiker

betekenis & definitie

Gavia immer (Brünnich: Colymbus) 1764. De motivatie van 'ijs-' zal gelegen zijn in het 's winters verschijnen van deze Duiker, bij ons voornamelijk op zee, maar ook wel op binnenwater, waar de IJsduiker met ijsgang geconfronteerd kan worden.

Fries Iisduker (vroeger Greate Iisduker); D Eistaucher; zweeds/noors/ deens Mom. Schlegel 1852 noemt noch de soort noch de naam, maar in Schlegel 1858 staat de naam IJsduiker ("wordt somtijds ook in ons land aangetroffen"). Houttuyn 1763 (p.136) kent de soort uit de literatuur (van Brisson, niet van Linnaeus), en noemt hem "Groote gevlakte Duiker". Plaat 40, fig.1 beeldt hem in het zomerkleed af! Maar Houttuyn introduceert de naam Ember-Vogel ← voor dezelfde soort (maar dan in het winterkleed!). Deze naam en immer in de wetenschappelijke naam zijn (deels) gevormd naar de ijsl naam Himbrimi.ETYMOLOGIE ijs: N ijs <N JIS, EYS [VK] <mnl ijs, ise; fries iis <oudfries is-, saksisch ies <oudsaksisch is, D Eis <mhd/ohd is, E ice <middelengels is <oudengels is, zweeds/noors/deens/ijsl is <oudnoords iss, buiten het germ alleen in avestisch aexa 'ijs, vorst' en isu (*is-sku) 'koud', ossetischyex, ix'ijs' en afghaansasai 'vorst'.