Vlaamse namen voor de Geelgors ← [WVD 1996 p.152]. Grunselaaren Grunseleer worden opgegeven voor de Groenling [WVD p.104].
Het nauwst aansluitend op het vlaamse gebied is de westelijke helft van Belgisch Brabant, waar WBD 2001 de namen Griensel en Groensel opgeeft voor de Geelgors, gevolgd door een groter maar diffuser gebied met de namen Griensel, Grungsel en Groensel voor de Groenling [kaartjesp.173, 130].Grunsel 'Groenling' bij Schlegel 1852.
Van Den Heede 1996 herleidt tot een vlaams ww. gronsen 'een gonzend geluid voortbrengen'. Zij ziet de namen dus als half-onomatopeeën. Een steun voor deze zienswijze biedt het F ww. grincer, mogelijk verwant met of geleend naar vlaams gronsen, dat precies aangeeft waardoor de Geelgorszang gekenmerkt wordt: het voortbrengen van "un son aigu et prolongé" [Robert 1993]. Ook qua vorm is er een sterk argument dat deze ww.en in het spel zijn: F grincer is de genasaleerde vorm van een ouder F grisser, met dit gedenasaleerde grisser kan vlaams Grisselaar mooi overeenstemmen. De klinker heeft zich in het oostvlaams tot een [oe] ontwikkeld (pop spreekt men in het oostvlaams uit [poep]), waardoor echter de gedachten sterk gestuurd werden in de richting van de kleur groen, zozeer dat NEW 1992 onder het trefwoord groensel (='Groenvink') ook inderdaad voor de etymologie van de kleurnaam groen uitgaat! (Zie ook sub Gele Groninger.) Vermoedelijk heeft dat er ook toe bijgedragen dat de naam, die oorspr. gestaan zal hebben voor de Geelgors, deels overging op de Groenling Chloris chloris ←.