Gepubliceerd op 16-11-2020

Grote Trap

betekenis & definitie

Otis tarda Linnaeus 1758. Forse vogel van Kalkoengrootte (wat normaal is voor een Trap ← het bnw.

Grote zou dus eigenlijk overbodig zijn, maar er is ook nog een Kleine Trap), die nu in de Lage Landen zeldzaam is, maar hier in vroeger eeuwen in het winterseizoen aan de mensen opviel vanwege zijn grootte en talrijkheid.Schlegel 1852 vermeldt: "De groote trapgans. Wordt in Noord-Brabant wilde kalkoen genoemd... Ik weet slechts van twee voorwerpen, hier te lande geschoten: het eene bij den Helder, het andere in Zeeland. De Heer VERSTER VAN WULVERHORST deelt mij mede, dat er in de laatste veertig jaren ook twee voorwerpen in NoordBrabant geschoten werden." Schlegel 1858: "De Groote trap". Het schaarse tot zeldzame voorkomen in N wordt ook nu bevestigd: "Van het najaar af, zwerft hij den geheelen winter door, tot grootere of kleinere vlugten vereenigd, rond, en wordt alsdan van tijd tot tijd in ons land, Denemarken, het Oldenburgsche enz. geschoten. In andere streken, b.v. aan de Ems, is hij somtijds, in het najaar, vrij menigvuldig." Over de status van de soort in de tijd van Houttuyn 1763 is maar moeilijk een betrouwbare indruk te verkrijgen.

Het is echter wel opvallend dat Houttuyn hem de "Gewoone Trap" noemt, en daaraan toevoegt: "Men zou deezen de Groote Trapgans mogen noemen, om dat hy de grootste is van dit Geslagt." Verder: "In onze Provinciën ontmoet men hun zeer zelden . " De Nederlander Merula (1605, boek 3, p.43): "Zij komen over in den herfst. De velden, die zij, vele t'zamen innemen, schijnen met schapen overdekt te zijn: worden over zulks zeer gehaat door de warmoesluiden" [citaat bij Schlegel 1858, p.403]. Van Heenvliet (c.1636) zou hierover gematigder uitspraken gedaan hebben [citaat bij Brouwer 1953, p.13], maar hier is dan weer niet zeker of dit ook slaat op het winterse voorkomen van de Grote Trap (het zou nl. ook nog kunnen, dat het matig frequent voorkomen betrekking heeft op de soort als broedvogel).

< >